Nederland in 2020: het gebied van de steden Leiden tot Delft onder water en een commandant der strijdkrachten die Fatima Agrib heet. Aldus het fictieve Journaal dat het ministerie van Defensie in 2008 toonde bij een conferentie over de toekomst van de krijgsmacht. Het was een van de vele studiebijeenkomsten op weg naar de Verkenningen die in 2010 zouden worden uitgebracht.
Het jaar 2020 is inmiddels werkelijkheid. Nederland heeft geen last van onder water gelopen steden maar wel van een wereldwijde pandemie. En de commandant der strijdkrachten heet geen Fatima maar luistert naar de naam Rob Bauer.
Inderdaad, de toekomst laat zich maar moeilijk voorspellen. Dat geldt ook voor de daartoe opgeleide planners van Defensie. Natuurlijk is voor een organisatie als de krijgsmacht met zijn grote, meerjarige investeringen zicht voor de lange termijn noodzakelijk. Maar zoals het verschil tussen de aannames van 2010 in de Verkenningen en de situatie van nu aantoont, moeten dit soort exercities altijd met de nodige slagen om de arm worden bezien.
Dit geldt ook voor de vorige week door minister Ank Bijleveld (Defensie, CDA) uitgebrachte Defensievisie 2035. Wat zal er van het daarin geschetste dreigingsbeeld – de dreiging is nu eenmaal het bestaansrecht van de krijgsmacht – in het jaar 2035 nog over zijn? Deels komen de ontwikkelingen overeen met wat ook tien jaar geleden in de lange termijn projectie werd gesignaleerd, maar er zijn vanzelfsprekend ook afwijkingen. Conflicthaarden zoals Oekraïne, Syrië, de toenemende Russische assertiviteit, Brexit, steeds meer cyberaanvallen, de dominanter wordende rol van nepnieuws, Trumps America First-doctrine; het was allemaal niet voorzien.
De twee jaar geleden door minister Bijleveld gepresenteerde Defensienota ademde deze nieuwe realiteit al wel. Dat is nog meer het geval in de somber getoonzette langetermijnvisie voor 2035. Het wordt onzekerder en gevaarlijker. Hoe dient de krijgsmacht zich hier tegen te wapenen? Minister Bijleveld blijft in haar nieuwe nota voor het antwoord op die vraag te veel steken in algemeenheden. Zij heeft veel tekst nodig voor twee cruciale woorden: meer geld. Want de inzet van de krijgsmacht is, zoals zij schrijft, „niet langer ambitie, maar noodzaak”.
Het prijskaartje dat hieraan hangt is een structureel bedrag tot 2035 van tussen de 13 en 17 miljard euro extra. Dit moet worden afgezet tegen een defensiebegroting die thans slechts rond de 11 miljard bedraagt. Toegegeven, in de huidige coronacrisis kijkt de minister van Financiën niet op een miljardje meer, maar ooit zullen de teugels toch weer worden aangetrokken. Dan is meer dan een verdubbeling van het defensiebudget een kwestie van overvragen.
Na de forse bezuinigingen die het eerste kabinet Rutte Defensie oplegde kan de krijgsmacht sinds enkele jaren weer extra geld tegemoet zien. Dat is ook hard nodig om Nederland te laten voldoen aan de binnen de NAVO afgesproken norm om 2 procent van het bruto nationaal product aan Defensie uit te geven. Nu is dat nog 1,5 procent.
Maar meer geld is slechts een deel van het verhaal. Veel belangrijker is waar dat geld op de meest doelmatige wijze aan wordt uitgegeven. Maar hier blijft de Defensievisie met het formuleren van tien „inrichtingsprincipes” toch steken in vage algemeenheden. Wie zoveel geld extra vraagt moet met een beter onderbouwd verhaal komen.