Den Haag, oktober 2007. Raaf was stil toen ik hem van school haalde. Hij was vier jaar en begonnen in groep 1. Aan het eind van de eerste week liepen we naar de fiets en hij vroeg: ‘Hoe lang duurt school?’ ‘Nou’, zei ik en ik groette een paar andere moeders terwijl ik het kind, dat tot iets boven mijn knie kwam, voor me uitleidde de drukte door, ‘meestal tot half één’. ‘Nee’, hij zocht naar woorden, ‘hoe lang in je leven’.
Den Haag, maart 2008. Het tienminutengesprek met de lerares van groep 1 liep uit tot dertien minuten. ‘Onder de tafel?’ ‘Nu niet meer hoor, maar in het begin van het jaar zat hij soms de hele ochtend onder de tafel. Raaf bijt ook helemaal niet van zich af. Kevin klimt op hem en duwt hem om, maar hij doet niets terug.’
In het vliegtuig naar Glasgow, 6 maart 2013. We zitten in de warme, helverlichte vliegtuigcabine. Het is vol, maar om deze tijd zijn mijn jongens de enige kinderen. De geldboete van de rechter had ons laatste geld opgeslokt en deze avondvlucht was de goedkoopste die we konden vinden. Ik kijk naar ze. Twee moeilijk plaatsbare kinderen. Raaf is negen en Wolf is zes.
We hebben afgesproken in Den Haag, de stad die Josephine Rombouts, Tjibbe, haar man, en hun kinderen Raaf en Wolf in 2013 ontvluchtten. Op tafel, we zitten in de woonkamer van het huis van een vriendin, ligt De weg naar Cliffrock Castle, haar derde boek. De eerste twee verschenen in 2018 en 2019, ze gingen over haar leven als huishoudster op Cliffrock Castle, een kasteel in de Schotse Hooglanden. Tongue in cheek geschreven, vaak hilarisch en altijd met oog voor het menselijk tekort. Een soort Downton Abbey op papier, de boeken werden een groot succes.
Schrijven, vertelt ze terwijl ze thee inschenkt, doet ze sinds ze op haar negende haar eerste dagboek kreeg. „Als je vraagt: wat maakt het leven de moeite waard… Ik las altijd al, maar dit was: je doet dat dagboek open, je begint te schrijven en opeens komt de wereld op papier te staan en wordt het een eigen wereld. Het is de wereld die je hebt beschreven, maar je hebt hem anders geordend. Je hebt hem opgepoetst.”
Cliffrock Castle heet in werkelijkheid anders, Josephine Rombouts (49), Tjibbe, Raaf en Wolf ook. Maar dat maakt de boeken niet minder openhartig, vooral dit derde deel. De weg naar Cliffrock Castle gaat over wat aan de eerste twee boeken voorafging. Je leest afwisselend de eerste belevenissen in hun nieuwe vaderland, waar ze zo goed als op de bonnefooi naartoe zijn gegaan, en bent, in de jaren daaraan voorafgaand, getuige van oplopende onenigheid met diverse scholen. Raaf, want over hem gaat het vooral in het boek, zit in de klas onder de tafel, hij praat niet, wil niet lezen, ook al kan hij dat wel, en likt aan dingen: deurklinken, raamposten.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/11/web-0811culweb10schotlandjpg.jpg)
Schrijven is: je eigen, nieuwe wereld maken
Raaf, vinden zijn ouders, is anders. Hij moet zich aanpassen, zeggen de scholen. Tegenover de vraag om meer tijd en ruimte voor hun zoon stellen zij dat hij diagnoses moet ondergaan, toetsen afleggen, specialisten bezoeken. Zijn ouders zijn het daar niet mee eens – ze geven hem nog liever thuisonderwijs, op een gegeven moment halen ze beide kinderen van school. Er ontstaan conflicten die zo uit de hand lopen dat ze uiteindelijk voor de rechter staan. Uit het boek: Den Haag, december 2012. ‘Onverantwoordelijk’, klonk haar oordeel. ‘Jullie stokpaardjes hebben jullie boven het welzijn van jullie kinderen gesteld. Dat intelligente mensen als jullie zoiets kunnen doen, dat is erg. Ik geef jullie de hoogste straf die ik kan geven, vijftienhonderd euro per persoon en een voorwaardelijke inhechtenisneming van twee maanden gedurende twee jaar.’
Van dit derde boek, zegt ze, bestond oorspronkelijk een andere versie. „Maar mijn eerste medelezer zei: je oordeel over jezelf zit het verhaal in de weg.” Ze vertelt het nadat ze heeft uitgelegd hoe ze te werk is gegaan. „Mijn eerste twee boeken gingen over anderen: ik keek naar ze, schreef op wat ze zeiden, beschreef hoe ze zich gedroegen. Grappig zijn mensen toch als je ze zo ziet schuiven in hun eigen wereld, dacht ik dan. Maar omdat ik mezelf de hele tijd buiten schot liet, werd het ook een soort voyeurisme. Het werd tijd dat ik naar mezelf keek, vond ik.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/10/0210culc10schotland.jpg)
En wat zag je toen?
„Ik heb mezelf heel erg veroordeeld. Ik ben onhandig geweest in hoe ik het heb aangepakt met die scholen, ik dacht de hele tijd: kijk toch naar dat kind. Terwijl ik had moeten denken: dat doen ze niet, dus wat ga jij nu doen. Ik reageerde gevoelsmatig in plaats van praktisch.”
Je had het niet goed aangepakt, vond je?
„Ik oordeelde erg negatief over mezelf.”
Dat oordeel lees ik niet terug in het boek.
„Ik ben het gaan herschrijven omdat ik opeens begreep hoe dat moest. In De Lakenhal in Leiden zag ik twee zelfportretten van Rembrandt, op één daarvan is hij al oud en kijkt hij je recht aan. Ik dacht: wat zou hij hebben gedacht toen hij zichzelf zo zag? Wat een ouwe kop, waarschijnlijk. Maar je ziet niet dat hij dat denkt, dat hij dat oude hoofd veroordeelt. Wat je ziet is waar hij mee bezig was: hoe krijg ik die blauwe zweem bij de neus, die oudere mensen zoals ik kunnen hebben. Op een gegeven moment wordt schrijven over jezelf hetzelfde als over iemand anders schrijven. De lezer wil niet een oordeel, die wil een verhaal: het onderwerp moet spreken.”
En wat bleef er over van dat oordeel?
„Daar ben ik verder van afgekomen, net als van het oordeel over andere mensen trouwens. Ik ging denken: het is wat het is, dit is wat er kan gebeuren in het leven. Iemand vroeg: is dit boek een afrekening? Ik zei: nou, ik hoop het niet. Hoe meer ik schreef, hoe meer ik inzag dat iedereen op zijn eigen manier de hele tijd zijn best aan het doen is.”
De lezer wil geen oordeel, die wil een verhaal
Wat zeggen je lezers? Hoe reageren die?
„Tot nu toe is er veel herkenning. Het zijn soms ook lezers die mijn vorige boeken niet hebben gelezen hè. Ik ben vader en ik herken… Dat soort dingen hoor ik.”
Niet: had je het niet anders kunnen aanpakken?
„Nee, dat heb ik nog niet terug gehad.”
Dat had gekund toch?
„Ik had dat ook verwacht: een klein stormpje. Daar was ik ook wel bang voor: kan ik dat aan? Maar doordat ik afstand heb genomen, doordat ik ben gaan denken: het is wat het is… Weet je, het voelt als een eerlijk boek. Toen ik het begon te schrijven was dat omdat het ging wringen: ik schrijf over anderen, maar niet over mezelf. En nu het is gepubliceerd kom ik weer op datzelfde punt: dit zit er dus achter, het zijn niet alleen mooie kiekjes, geen vuiltje aan de lucht, geen krasje op je ziel. Het is ook een soort opluchting: val er maar overheen, oordeel er maar over. Ik heb al over mezelf geoordeeld, erger dan dat kan het niet worden.”
In Schotland belanden Raaf en Wolf op een kleine dorpsschool – en daar gaat het wel goed. Schotse Hooglanden, 27 augustus 2013. ‘Nou, de jongens hebben hun eerste week bij ons op school gehad’, begint Mrs. Wood. Was er ook een proeftijd op scholen hier? Daar had ik niet naar gevraagd. Ik knik, want ik vertrouw mijn stem niet. Na een eindeloze pauze vervolgt ze: ‘Het is natuurlijk allemaal heel nieuw en anders voor ze, maar ze zijn heel slim en sociaal dus ze zullen er snel in groeien.’
Waarom ging het toen wel goed, denkt ze? „Er was daar om te beginnen geen sprake van dat je naar een andere school zou kunnen gaan: die was er niet. En verder is het systeem er duidelijk: je komt allemaal in je uniform, je spreekt de juffrouw niet tegen, maar hoort wel preken aan. You can’t talk back, but you can get a talk to, zei mijn zoon op een dag. Dat systeem kan een kind aan, want dat is toepasbaar: dit moet je doen. Psychologische eisen zijn veel moeilijker: dit is hoe je moet zijn. Daar konden mijn kinderen niet aan beantwoorden.”
Ze zijn nooit gediagnosticeerd, toch?
„Klopt.”
Ze waren gewoon een beetje anders.
„Ja.”
Maar eenmaal daar gingen ze niet meer onder de tafel zitten?
„Het is daar niet de bedoeling dat je onder de tafel gaat zitten.”
Hier ook niet.
„Ja, nee. Ik weet het ook niet. Hij ging naar binnen en deed gewoon mee.”
Denk je dat een uniform goed is?
„Ja.” Ze aarzelt even. „Nou ja… Voor mijn jongens, op dat moment wel. Het was een onmiddellijke acceptatie: je hebt je uniform aan dus ben je deel van de school. Hier werden ze voortdurend beoordeeld, ze waren als het ware steeds op proef.”
Toch paradoxaal: hier keerde je je tegen het systeem, daar uniformeerde je je eraan. En toen werkte het.
„Maar het was een duidelijk systeem. Je mag raar zijn, zegt dat systeem, maar je houdt je wel aan een aantal basale eisen: uniform aan, huiswerk gemaakt, no talk back. Verder zoek je het maar uit, want iedereen is nu eenmaal verschillend, daar is toch niks aan te doen. Britten zijn ook dol op excentrieke mensen hè, je denkt soms: die is zo gek als een deur. Maar ze zeggen altijd: thank you, after you. En dat gaf mijn zoons heel veel rust. Dus ja, waarom zou je dan onder de tafel gaan zitten.”
Bij een duidelijk systeem hoeft niemand onder de tafel te zitten
Met dit derde boek wil ze, zegt ze, „ook het grotere plaatje laten zien”. Zelf geeft ze taalles aan expats: „Je hoopt toch dat iemand in het onderwijs of de politiek dit leest en denkt: maar jongens, moet dit nou zo? Lesgeven is een vloeibaar, spannend proces. En het wordt nu naar en saai gemaakt. Al die diagnoses en toetsen: we zijn langzaam deze fuik ingelopen, maar zet een stap opzij en je bent eruit. Leraren vinden dit systeem ook niet leuk, iedereen wil tegenwoordig ondersteuner worden, onderwijsbegeleider, remedial teacher: als je maar niet in die vreselijk volle klassen hoeft, waarin je dat ijzeren programma moet volgen en al die toetsen af moet nemen. Dus hoe ik dit persoonlijk heb aangepakt staat eigenlijk los van wat ik wil signaleren.”
Twee jaar geleden zijn ze teruggekomen. Raaf (16) en Wolf (14) zitten nu op een gewone middelbare school in Nederland. Het was een grote overgang maar het gaat goed, zegt ze. Was het de moeite waard? „Ja. Nou ja, al die ellende. Maar als je het zo vraagt zeg ik spontaan ja. Af en toe zitten we foto’s te kijken – en dan de reacties van de jongens… Dan denk ik: ik zou het niet hebben gekozen, maar we hebben wel iets gaafs meegemaakt. We zijn op een hele gekke plek geweest en dat hebben we overleefd. Na al dat gepraat van ze kunnen niet dit en ze kunnen niet dat. Ze kunnen vuur maken, ze weten hoe je hout splijt, ze weten waar je water vindt, ze kunnen schapen opdrijven – en ze hebben op een gewone basisschool gezeten en daar meegedraaid. Het was fijn om naar dat basale overleven, dat surviving, terug te gaan: zorg maar dat je je redt en dat het je lukt. En dat dan niemand zegt: dit kan niet en dat moet niet.”