Opinie

Straks

Ellen Deckwitz

Het heden en de toekomst zijn momenteel niet echt hoopvol en in een poging haar nageslacht daarvan af te leiden pakte mijn zus gisteravond het familiealbum erbij. De neven (14 en 12) hingen over haar schouder mee terwijl ze de ene na de andere voorouder aanwees.

„Wat kijken ze allemaal ongelukkig”, zei de jongste.

„Is toch begrijpelijk, weet je hoe erg de tandheelkunde toen was”, zei de oudste.

„Ik vind vooral dat ze serieus kijken”, zei de zus. „Je moest in die tijd langer stilzitten voor een foto, waarschijnlijk hielden ze zo’n ernstige blik langer vol dan een brede grijns.”

„Waarschijnlijk hadden ze ook weinig om over te lachen”, zei de oudste. „Het leven was toen veel minder leuk.”

„Wat een onzin”, brieste de zus. „Het leven is nooit leuk. Maar zij wisten er wel wat van te maken.”

En zo begon ze te vertellen over de streken die onze grootmoeder van vaders kant met haar broers uithaalde. De hond kaalscheren, de zuivel in de botervloot vervangen door zeep. De practical jokes hielden niet op toen ze eenmaal volwassen waren. Tijdens oma’s huwelijksnacht slopen de broers ’s nachts haar nieuwe huis in, legden een aangeklede bezemsteel bij het snurkende stel in bed, verstopten de vaatdoek in de koffiemolen, vulden de suikerpot met zout.

„Kijk”, zei mijn zus, „dit zijn ze”, en wees naar een foto waarop oma en oudooms met uitgestreken gezichten poseerden in hun zondagse kloffie. Iedereen keek alsof ze net een uitvaart hadden bezocht.

„Ongelooflijk dat zij van die grapjassen waren”, zei de jongste, „ze lijken zo oud”.

‘Oude mensen kunnen ook lol hebben hoor”, zei mijn zus. „We doen alleen maar volwassen om het goede voorbeeld te geven. Zodra jullie het huis uit zijn, verf ik mijn haar weer paars en ontbijt ik in bed met cola en een slof sigaretten.”

„Maar dat kan je nu toch ook doen?” zei de jongste.

„Let niet op ons”, zei de oudste.

„Nee, want straks willen jullie ook in bed roken en cola drinken.”

„Daar heb je een punt”, zei de jongste.

„En nu is het mooi geweest”, zei ze opeens streng. „Tandenpoetsen, telefoons inleveren en naar boven.”

Ze liep met me mee om me uit te laten.

„Maar ik meen het wel”, zei ze voor ze de deur sloot. „Zodra die twee de deur uit zijn, ga ik weer leven als een student.”

„Vast”, zei ik.

„Diep vanbinnen ben ik nog steeds jong”, zei ze.

„Zeker”, zei ik.

„Vergeet niet om je mondkapje op te doen in de metro”, zei ze met een treurige blik en sloot voorzichtig de deur, zodat de buren er geen last van hadden.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.