Recensie

Recensie Boeken

Een ‘mooie vergeten klassieker’ over een Parijzenaar

De bekendste dichtregel van Jean de la Ville de Mirmont is waarschijnlijk: ‘Je me suis embarqué sur un vaisseau qui danse’, afkomstig uit een postuum gepubliceerd, romantisch gedicht, later door Julien Clerc prachtig vertolkt in een chanson. De stem van de zee lokt, verleidt de man die in een havenstad is geboren, hij bezingt de schepen die hij op de golven ziet dansen, maar echt inschepen – dat heeft hij nooit gedurfd. Wat hem rest zijn dromen aan wal, in storm en regen, weemoed en verveling.

Jean de la Ville de Mirmont (1886-1914), schrijver en dichter uit Bordeaux, liet na zijn dood – hij werd als sergeant in het Franse leger door een Duitse granaat getroffen – een klein oeuvre na: gedichten, brieven en een korte roman De zondagen van Jean Dézert. Het boek verscheen onlangs in de Schwob-reeks van ‘de mooiste vergeten klassiekers’, voorzien van een informatief nawoord van vertaler Mirjam de Veth.

Jean Dézert is beambte op ‘het ministerie van Welzijnsbevordering (afdeling materiële voorzieningen)’. Nadenken hoeft hij niet, hij moet ‘voorgedrukte formulieren invullen’ en ‘stukken doorgeven’. Dézert woont op een vijfde verdieping in de Rue du Bac in Parijs, in een woning met een uitzonderlijk laag plafond. Met een beetje fantasie waan je je ‘op het tussendek van een zeilboot’. Maar juist aan fantasie ontbreekt het hem. Niemand heeft hem ooit kunnen betrappen op ‘het verlangen om iets uit te proberen’. Ambitie kent hij niet, evenmin als afgunst.

Hij heeft één vriend met wie hij dagelijks in hetzelfde restaurant eet. De vriend vertelt, Dézert luistert. In zijn agenda – goud op snee – staat bij de meeste dagen: ‘Niets’. Hij accepteert dat hij slechts ‘een figurant’ is. Eén levenskunst beheerst hij tot in de puntjes: het vermogen te wachten. Wachten op bevordering, wachten op zijn pensioen, wachten op de dood. Vooral wacht hij tot het zondag is.

Voor de zondag heeft hij een eenvoudige invulling: hij volgt aanbiedingen uit reclamefolders. Zo bezoekt hij een Oosterse badinrichting met ‘massage door blinden’, laat hij in een ‘moderne haarsalon’ een ‘Charles-Baudelaire-coupe’ knippen en gaat hij eten in een ‘vegetarisch, anti-alcoholisch restaurant, met hygiënische specialiteiten’. Na de lunch bezoekt hij een ‘buitengewoon helderziend medium’, waarna hij concludeert dat hij ‘van het leven tot nu toe niet veel begrepen heeft’. Tot slot valt hij in slaap bij een cowboyfilm en bezoekt hij in een apotheek een lezing over ‘seksuele hygiëne’. Dézert beoefent op zondag een systematische vorm van flaneren, waarbij hij nog flink door moet lopen om zijn schema af te werken.

Door de droge, ironisch-onderkoelde verteltrant van de alwetende verteller is de roman ook een eeuw na dato nog uitermate geestig. Dézert is een typetje, verwant aan sommige personages uit werk van Henri Michaux en Emmanuel Bove, een antiheld: de verpersoonlijking van absurdisme en onbeduidendheid.

Op een dag ontmoet Dézert in het Jardin des Plantes een jonge vrouw, die verklaart dat ze met hem wil trouwen. Wanneer ze zich een tijdje later bedenkt, overweegt Dézert welke van de traditionele reacties hem het beste past: aan de boemel gaan, zijn verdriet verdrinken of zelfmoord plegen. De eerste twee bevallen hem maar matig. Het laatste lijkt hem zinloos.