Komt er nog een tweede debat tussen Donald Trump en Joe Biden in deze bizarre presidentscampagne? En wordt dat net zo’n beschamende vertoning als dat potje modderworstelen voor bejaarden in Cleveland, eind september? Met een tierende Trump en Biden die gromde: „Why don’t you shut up, man?”
Congresvoorzitter Nancy Pelosi stelde na afloop voor er verder maar vanaf te zien, Trump weigerde deze week een virtueel debat nu hij wellicht een ‘superspreader’ van het coronavirus is.
Vreemde tijden; toch zag je in Cleveland de contouren van het soort presidentieel debat dat Hollywoodkomedies al heel lang aanbevelen: ad hominem, spontaan en chaotisch.
Denk aan Robin Williams die in Man of the Year (2006) moderator en opponenten overschreeuwt. Of Chris Rock die in Head of State (2003) zijn tegenstander tot een kinderachtig welles-nietes verleidt, waarna hij het publiek op de banken krijgt met „America is a big titty woman. Everybody loves a big titty woman!”
Dat is heel andere koek dan het snurkfeest van vice-president Mike Pence en senator Kamala Harris vorige week, met de vlieg in het kapsel van Pence als hoogtepunt. Zij voerden een presidentieel debat oude stijl op: valse glimlachjes, vragen ontwijken, ingestudeerde quotes.
Begrijpelijk, want de kleinste geste of verspreking fataal zijn. Nixon was in 1960 prima op dreef tegen Kennedy, maar verloor volgens de tv-kijkers omdat hij mager, stoppelig en louche oogde en zijn pak in het decor opging. George Bush sr. verloor in 1992 door ‘arrogant’ op zijn horloge te kijken. Mitt Romney verloor in 2012 nadat hij zich versprak over „binders full of women” (multomappen vol vrouwen). Het lijkt dan inderdaad beter om op safe te spelen, zelfs al kom je dan over als een voorgeprogrammeerde praatrobot.
Trump doet het anders: hij improviseert, gooit er bij missers nog een schep bovenop. Dat onvoorspelbare optreden vertaalde zich in hoge kijkcijfers: met 84 miloen kijkers brak Trump versus Clinton in 2016 een record en het kijkcijfer van 73 miljoen voor Trump versus Biden mag er ook wezen. Misschien omdat zijn stijl herinnert aan Hollywoods ideaalbeeld van de ongepolijste, schijnbaar kansloze outsider die het hart van de natie verovert door voor de vuist weg de waarheid te zeggen.
Dat type tref je in 1939 al in Frank Capra’s Mr. Smith Goes to Washington. Maar was Mr. Smith een ernstige, wat saaie padvinder, nu staat ‘authentiek’ voor kleurrijk.
Rappende president
In Bulworth (1998) speelt Warren Beatty senator Jay Bulworth, een uitgebluste, gecorrumpeerde babyboomer met een doodswens die zijn mojo terugvindt door de waarheid te rappen. Zo groeit hij uit tot witte redder van zwart Amerika en verovert hij het hart van Halle Berry.
Een tenenkrommende film, maar de twee hoofdproblemen die Bulworth in Washington ziet, tref je in alle politieke komedies. Lobbyisten hebben het er met hun grote geld voor het zeggen, en Republikeinen en Democraten zijn inwisselbaar geworden. ‘Drain the swamp’, in feite, en ‘weg met het partijkartel’.
In Head of State (2003) draagt Chris Rock als wethouder Mays Gilliam net zo’n populistische boodschap uit. Als hij beseft dat hij naar voren is geschoven om de verkiezing te verliezen, gaat hij er onder het motto „That Ain’t Right” met gestrekt been in. „Ik ben een echte Amerikaan. Ik was stoned, beroofd, platzak.”
Zijn lompe broer benoemt hij tot zijn running mate („what the hell is NATO?”) en Gilliam adviseert in een tv-debat je kinderen vooral vaak te slaan. („Knock ’em out, it helps!”) Iedereen vindt dat prachtig en Gilliam veegt de vloer aan met zijn opponent.
In Barry Levinsons Man of the Year (2006) wordt stand-upkomiek Tom Dobbs (Robin Williams) aanvankelijk als een soort stunt-presidentskandidaat. Ook hij is tegen het moeras en het partijkartel; Dobbs klaagt bovendien over strenge grenscontroles voor echte Amerikanen. „Ik zag ze een 85-jarige vrouw met rollator fouilleren”, terwijl „4 miljoen mensen over onze zuidgrens wandelen, compleet met dekens en nachttafeltjes”.
Het presidentieel debat wordt een onemanshow waarin alleen hij het woord heeft. Als dat scoort, besluit Dobbs geen „wassen beeld” te worden, laat staan presidentieel. „Wat is dat, een lijk in begrafenispak?” Integendeel, Dobbs stapelt schandaal op schandaal, grapt over wietgebruik, overspel en masturbatie. Niets lijkt hem dan nog te kunnen raken.
Je kan al met al moeilijk zeggen dat Hollywood Trump niet zag aankomen. Toch gelooft Man of the Year, een film die als een nachtkaars uitgaat, anno 2006 nog niet dat zo’n soort kandidaat ook daadwerkelijk kan winnen: Tom Dobbs zegeviert dankzij een softeware-fout. Als hij dat beseft, ziet hij af van het Witte Huis. „Ik ben een hofnar. Een hofnar moet het koninkrijk niet regeren, hij moet grappen maken.” Een clown in het Witte Huis was toen nog onvoorstelbaar.