Andreas Jonkers

Interview

‘Iedereen had een verhaal over mijn vader, behalve ik’

Lunchinterview Andreas Jonkers (30) schreef het verhaal over het leven én de dood van zijn vader, die hij maar één keer heeft ontmoet. „Hij was van plan een Vincent van Gogh te worden.”

De vader van Andreas Jonkers werd gevonden onderaan het talud van snelweg A10 ter hoogte van Amsterdam-Oost. Het was 1 januari 2004, donderdag, en koud. Zijn jas en kleren lagen verspreid in de modder, net als een uitschuifbaar hobbymes en bijbehorend leren foedraal. Zijn schoenen waren beland naast zijn ontblote lichaam en zijn hoofd, het gezicht naar beneden. De arts-patholoog die hem onderzocht, telde 42 steek,- snij,- en kraswonden in zijn hals, op zijn armen en zijn buik.

Was hij vermoord? Of had hij, hoe moeilijk voorstelbaar ook, zichzelf zo toegetakeld en was het suïcide? De agenten die de vindplek onderzochten en een bezoek brachten aan zijn laatste woonadres, rapporteerden dat zij „vooralsnog” niet uitgingen van een misdrijf. In zijn huis vonden ze een niet-verstuurde brief aan zijn ouders én op zijn nachtkastje een reservemesje voor het hobbymes. Zij vermoedden dat deze 55-jarige dode een „mogelijk gestoord persoon” was, „een kunstenaar die de weg kwijt was”.

Andreas Jonkers (30) was destijds 12. Hij had de man die zijn vader was één keer in levende lijve gezien. Over die eerste en enige ontmoeting schrijft hij in zijn boek En toen vonden ze mijn vader en hij vertelt erover in een restaurant in Monnickendam, waar hij woont met zijn vriendin en éénjarig zoontje. Anderhalf jaar voor zijn vaders dood had hij hem een kaartje gestuurd met de vraag of hij een keertje wilde afspreken. Hij was elf, en tot die tijd hadden ze elkaar alleen via de telefoon gesproken. Hij met zijn moeder in de trein vanuit Nijmegen naar Amsterdam. Naar zijn huis. Stroom en gas afgesloten, de muren beklad met tekeningen. „Ik had gehoopt dat hij vragen zou stellen.” Maar hij pakte een klankschaal en begon „heel lang en hees” te zingen. „Hij ging gewoon gek doen.” Het was zijn manier om contact te maken, denkt hij nu. Maar toen vond hij hem „overrompelend”, en nóg een ontmoeting „te spannend”.

De tweede keer dat hij zijn vader zag, was die opgebaard, de derde keer lag hij in een kist. Op de begrafenis ontmoette Andreas Jonkers zijn vaders ouders, zijn zes broers en zijn zus.

Hans Post Uiterweer, zoals zijn vader heette, was de derde zoon in het gezin van een kinderrechter en een jurist, opgegroeid in Warnsveld. Ja, de familie wist van zijn bestaan, zegt Andreas Jonkers. „Zijn ouders zijn één keer langs geweest toen ik net was geboren, ze gaven een kandelaar cadeau.” Wat er de eerste elf jaar na zijn geboorte speelde, weet hij van zijn moeder. En zij vindt het heel lastig als hij daarover schrijft of spreekt, dus dat doet hij mondjesmaat. Feit is dat Hans, zijn vader, door zijn „vreemde gedrag” geen deel kon uitmaken van hun leven. Dus groeide hij op met zijn moeder en zijn tien jaar oudere halfbroer – maar zonder vader.

Vooral ánderen vonden dat een gemis, een jongetje dat opgroeit zonder vader. „Op school was ik best wild. Dan werd al snel gezegd: dat kind mist een vader.” Zelf vond hij het niet zo’n drama. Hij had genoeg aan zijn moeder, en als zij moest werken, zorgde zijn grote broer voor hem. Aan mannen geen gebrek in zijn omgeving, er waren ooms en buurmannen, en anders wel vaders van vriendjes. Leuk natuurlijk om de familie van zijn vader erbij te krijgen na zijn dood, maar ook „overweldigend”. „Ze vertelden me van alles over hem. Wie hij was en hoe hij deed.” Iedereen had een verhaal over Hans, zegt hij. „Alleen ik had geen verhaal.” En wat moest hij met al die informatie over hem? „Ik kon het niet verwerken, niet plaatsen, niks.” Hij had er, zegt hij, ook niet zo’n behoefte aan.

Eindelijk op zoek

Dat veranderde toen zijn vriendin in verwachting was, van een jongetje. „Ik zou vader worden. Hoe word je dat? Het is een sprong in het diepe, voor iedereen. Maar ik had het gevoel dat mijn vriendin al zwom, en ik nog op de duikplank stond.” Een hoge duikplank, omdat hij zelf geen vader had. Toen is hij op zoek gegaan naar wie zijn vader was. „Eindelijk wist ik wat ik wilde weten, en kon ik, gericht, vragen stellen aan zijn vrienden en familie.” Hij zocht antwoorden op ten minste twee vragen die vast veel mensen zich stellen: wie was mijn vader? En: wat is een vader? Maar Andreas Jonkers had nóg wat uit te zoeken, de grote vraag die sinds 2004 aan hem knaagde: was het moord of zelfdoding? Hij moest weten hoe zijn vaders leven eindigde, voor hij zelf vader kon worden.

Mijn vriendin zwom al, ik stond nog op de duikplank

Andreas Jonkers is redacteur en pr-man voor de uitgeverij van journalistiek platform De Correspondent. Hij had zich voorgenomen nooit zelf een boek te schrijven. Dat zijn Vatersuche daar toch in resulteerde, kwam door zijn drang naar compleetheid. „Voor een boek moest álles kloppen.” Alle betrokkenen die hem flintertjes van zijn vader verstrekten, hebben het resultaat kunnen lezen en accorderen, en zo is wat hem betreft het meest „ware” beeld van zijn vader ontstaan. Bijna iedereen stond hem graag te woord, hoe pijnlijk ook de herinnering of het gemis, of hoe groot het schuldgevoel. „Ik denk dat ze het me gunden hem te leren kennen.” Een enkele keer bespeurde hij teleurstelling, als mensen tevergeefs zochten naar spoortjes Hans in hem. Hij lacht: „Ze zagen een nette jongen, heel gesloten. Hans was spontaan en vrij, die was de kamer rond gaan rennen.” Dus nee, los van de grote handen en het wilde haar, lijkt hij niet op hem.

Ernstige verwardheid

Hans is als kind kwetsbaar en kunstzinnig, maar ook driftig en dwars. Hij studeert even psychologie, volgt kortstondig een lerarenopleiding, probeert het rond zijn dertigste nog eens op de Rietveld Academie. Dat niks echt wil lukken, wordt toegeschreven aan perioden van „ernstige verwardheid”. Rond zijn 25ste wordt hij voor het eerst opgenomen, in Veluweland, een ‘neurosenkliniek’. De patiënten ondergaan creatieve therapie en in de tijd dat Hans er verbleef, begin jaren zeventig, werd er volop geëxperimenteerd met lsd. Hij vond het er heerlijk, herinnert een broer zich in het boek. Een officiële diagnose is er nooit gesteld, ook niet bij latere opnames in klinieken. Hij heeft psychoses, maar of die komen door overmatig blowen in zijn jeugd of door een psychiatrische ziekte als schizofrenie, of allebei, is onzeker.

Hij was bijzonder en uniek, zeiden mensen tegen zijn zoon. De vrouw die ná Andreas’ moeder een paar jaar met hem samen was, vertelde over zijn spontaniteit, zijn opwellingen en impulsen. „Naar het treinstation gaan om samen naar het spoor te luisteren.” Kinderen van zijn vrienden vonden hem geweldig. „Hij dolde en stoeide.” Maar hij was ook zo onbestuurbaar en onberekenbaar dat ouders hun kinderen verboden de deur voor hem open te doen als ze alleen thuis waren. Hij schreef en schilderde, verzamelde en tekende. „Hij was vast van plan een Vincent van Gogh te worden, desnoods pas na zijn dood.” Maar hier wreekte zich dat hij alles heel eventjes deed. „Hij had geen stijl, geen stem, hij werd niet herkend als kunstenaar.”

Andreas Jonkers las de brieven die hij schreef aan galeries om zijn kunst te exposeren, en de afwijzingsbrieven die daarop volgden. De sollicitatiebrief aan het Groninger Museum waarin hij zichzelf omschreef als „uiterst representatief” en zich aanbood als directeur. „Tragisch en grappig tegelijk.” Hans doet hem denken aan Keefman, personage in het gelijknamige verhaal van Jan Arends. Keefman, een duidelijk geesteszieke man, is ervan overtuigd dat hij psychiatrische patiënten moet helpen. Al bij voorbaat verongelijkt probeert hij in een lange brief zijn psychiater duidelijk te maken dat hij, weliswaar ongediplomeerd, uiterst geschikt is voor die taak.

Omzwervingen

In En toen vonden ze mijn vader komt een man tot leven die het steeds lastiger krijgt met zijn omgeving en zichzelf. Wat niet meehielp, is dat hij, in de zomer voor zijn dood, zijn sociale huurhuis werd uitgezet door de woningbouwvereniging omdat hij de huurverhoging niet wilde betalen. Na veel omzwervingen vond hij onderdak op een kamer in Amsterdam-Oost, waar hij zich verschanste. Andreas Jonkers probeert zich wel eens voor te stellen hoe het zou zijn als zijn vader nog zou leven. Zouden ze elkaar kennen? Hij denkt van wel. „Ik hoop dat ik net als zijn familie en vrienden eindeloos zou blijven proberen hem te begrijpen en te helpen.”

Uit het rechercherapport dat hij heeft ingezien, blijkt dat er die oudejaarsnacht tien mensen zijn gezien bij het talud langs de snelweg. „Je verwacht dan een onderzoek als in een twaalfdelige Zweedse thriller waarin elke spoortje informatie een aanknopingspunt is.” Die tien mogelijke getuigen zijn nooit opgespoord, laat staan verhoord. „Er zijn een stuk of vijf mensen gesproken en klaar. Onderzoek afgerond, dossier in de la.” De ‘afscheidsbrief’, het reservemesje én de geestelijke gesteldheid van zijn vader („kunstenaar in de war”) brachten de agenten tot de overtuiging dat het een suïcide betrof. En dat vindt Andreas Jonkers nog steeds heel moeilijk te verteren, dat er zo „liefdeloos is omgegaan” met iemand die zó wordt gevonden, zo toegetakeld dat zelfs de arts-patholoog zich rot-schrok. „Dit onderzoek doet hem geen recht”, zegt hij. „Maar zo vergaat het blijkbaar de marginalen.” Zestien jaar na dato heeft hij geprobeerd de toedracht te achterhalen, en al doende heeft hij misschien geen vader gevonden, maar wel een mens.

Praten over zelfmoordgedachten kan anoniem via de chat op 113.nl, of bel 113 of 0800-0113.