De moordverdachte recht in de ogen kijken, dat is wat sommige nabestaanden willen. In die ogen hopen ze berouw te zien, empathie. Sommigen hopen op enig contact, anderen willen in de ogen hebben gekeken waarin hun geliefde keek toen die werd gedood. Maar het récht om in die ogen te kijken, dat bestaat niet. Voor nabestaanden niet, voor rechters niet, nergens ter wereld.
Woensdag, op dag vier in de zaak tegen Jos B., leek het even wel zo. De nabestaanden van Nicky Verstappen, als elfjarige in 1998 dood aangetroffen op de Brunssummerheide, wilden verdachte Jos B. kunnen aankijken tijdens de uitoefening van hun spreekrecht, voor hun eigen verwerking. Een verzoek daartoe wees de rechtbank van Limburg in eerste instantie af. Maar na een schorsing zegde de rechtbank toe.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data56101592-7d44a3.jpg)
Alleen, hoe moest dat in coronatijd, in de zaal met voldoende afstand tot elkaar? „Ik wil mijn plek wel afstaan om het mogelijk te maken”, zei een van de officieren van justitie. En zo zaten Nicky’s zusje, moeder en tante om beurten op de plek waar normaal de openbaar aanklager zit, terwijl Jos B. met zijn gezicht hun kant op keek. Ze verweten hem de moord niet te willen bekennen: „Je bent geen mens, je bent een monster”.
De nabestaanden van Nicky Verstappen wilden verdachte Jos B. kunnen aankijken
Vingers in de oren
„Zoiets heb ik niet eerder meegemaakt”, zegt advocaat Richard Korver, die regelmatig slachtoffers bijstaat. De nabestaande spreekt doorgaans vanuit het publiek of op de stoel waar de getuige-deskundige wordt gehoord. Dat is naast of vlak achter de verdachte, niet ervóór. Korver maakt mee dat een verdachte vervolgens de ogen sluit, éénmaal stopte die zijn vingers in zijn oren. „Een verdachte bepaalt zelf of die de nabestaande aankijkt.”
Een vaste plek voor nabestaanden in de rechtszaal, dat zou mooi zijn, zegt Korver. Maar niet op de stoel van de officier van justitie. „Dan krijg je het verwijt dat er twéé aanklagers zijn in plaats van één. En het moet wel een fair trial blijven, zo’n plek heeft een bepaalde symboliek.”
Marc Groenhuijsen, hoogleraar victimologie aan Tilburg University, kon het tafereel in de Limburgse rechtbank amper aanzien. „Dit is een aftakeling van de rechtsstaat.”
Ruim dertig jaar lang heeft hij zich als jurist juist sterk gemaakt voor uitbreiding van de rechten van het slachtoffer, „een vergeten groep in de rechtspraak”. Mede door zijn inspanningen verwierven slachtoffers in 2005 spreekrecht. Dat pakte goed uit: slachtoffers konden vertellen welk leed hen is aangedaan, ze voelden zich gehoord. Maar in zijn ogen werd het slachtofferschap speelbal van de politiek. Politici konden ermee scoren „en toen schoot het door”. Sinds 2016 mogen slachtoffers zich in de rechtszaal ook uitlaten over het strafbare feit, de bewezenverklaring, de schuld, de strafmaat.
/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2018/02/rechtbank._25450856.jpg)
Volgende week bespreekt de Tweede Kamer een nieuw voorstel: de verdachte mag worden verplicht de nabestaande aan te horen. Groenhuijsen vindt het „gevaarlijke” ontwikkelingen. „Je brengt het slachtoffer in een kwetsbare positie. Die is niet toegerust op een confrontatie met de dader, en dat moet je ook niet willen.” Een dader kan onaangenaam worden. „Bovendien, het draagt niet bij aan de kwaliteit van het recht.”
Kijk naar de zaak-Verstappen, zegt Groenhuijsen. „Nabestaanden tutoyeren de verdachte en maken hem zowat uit voor rotte vis. ‘Jíj dit, jíj dat’. Terwijl niet vaststaat dat hij de dader is. Is dat beschaving? Is dat waar we het spreekrecht ooit voor hebben ingesteld?”