Opinie

Sjimmie kon niet blozen

Frits Abrahams

Opruimen betekent harde, onomkeerbare beslissingen nemen. Daar stond ik op een regenachtige herfstmiddag weifelend voor een boekenkast met een plank vol lectuur uit mijn jeugd.

Opeens hield ik twee stripalbums vast waarvan ik niet meer wist dat ik ze nog had. Sjors en Sjimmie – Avonturen in Minasoussa en Sjors en Sjimmie op vakantie, albums uit respectievelijk 1956 en 1957, volgens mijn kinderlijke notitie op de titelpagina geschonken door ‘de Sint’; Zwarte Piet werd toen nog weleens over het hoofd gezien. De verhalen waren getekend door Frans Piët (geen familie).

Ik herinnerde me dat er in latere jaren veel verontwaardiging was ontstaan over het personage van Sjimmie, een zwart jongetje dat gebroken Nederlands sprak en intellectueel verre de mindere was van zijn witte vriendje Sjors. De afgelopen zestig jaar had ik deze strips nooit meer ingekeken en ik vroeg me af in hoeverre Sjimmie zo’n belachelijke karikatuur was geweest als sommigen achteraf beweren.

Al bij aankomst in Minasoussa stuit Sjimmie op een stotterend jongetje dat tegen hem zegt: „Jij bbbbent een vvvvuilpoets! Jij bent zzzwart!” Sjimmie reageert vriendelijk glimlachend: „Sjimmie niet bah is! Sjimmie van Sjors vriendje is!” Er staat een volwassen echtpaar naast dat niets lijkt te horen en waarvan alleen de vrouw Sjors verwelkomt: „Sjors!! Ben je daar eindelijk!”

Sjimmie draagt in elk oor een forse gele ring en zijn kapsel bestaat uit één grote verticale krul midden op zijn gladde hoofd. Het is een vriendelijk jongetje, maar het is duidelijk dat hij nog veel moet leren van al die witte mensen om hem heen, Sjors voorop. „Wat ben jij toch een zwarte domoor!” zegt Sjors tegen hem.

Hun vriendschap wordt door de volwassenen met meewarigheid bezien. „Sjimmie is mijn enige vriend”, zegt Sjors tegen een autoverkoper. „Héeee, die zwarte jongen?” vraagt de man, verbaasd omkijkend.

Een jaar later maakt de tekenaar de karikatuur nog vetter als Sjors met Sjimmie op vakantie gaat. Sjimmie constateert een merkwaardig gebrek bij zichzelf. „Sjimmie blozen wil, maar Sjimmie niet blozen kan, want Sjimmie zwart is”. Jammer, want er valt genoeg te blozen, bijvoorbeeld als Sjimmie tijdens het skiën tegen het achterwerk van een markiezin botst die hem toevoegt: „Schaam je, lelijke roetmop!” „Kun je niet uitkijken, aap van een jongen!” roept haar man. Een andere volwassene draagt Sjimmie later naar binnen met de woorden: „Hier is nog zo’n knaap! Een wandelende inktlap!”

Het tv-programma Andere Tijden wijdde in 2014 een aflevering aan Sjors en Sjimmie. „Ik heb rassendiscriminatie willen vermijden door Sjimmie gelijkwaardig aan Sjors te maken”, zegt tekenaar Piët op archiefbeeld. Dat is hem slecht gelukt. Sjimmie veranderde pas toen Jan Kruis het in 1969 overnam en van Sjimmie een „gewoon Surinaams jongetje” maakte. Bij latere tekenaars werd Sjimmie steeds eigentijdser. Presentator Hans Goedkoop sloot destijds Andere Tijden af met de vraag of ook Zwarte Piet naar analogie van Sjimmie niet getransformeerd kon worden in „iets aardigs voor wie last heeft van die kleur”. Profetische woorden.

Prima – maar wat doe ik nou met die twee nogal foute stripboeken? Ik wil ze niet kwijt, merk ik. Misschien kan ik beter schrijven: ik wil mijn jeugd niet kwijt.