Opinie

Onverschilligheid

Ellen Deckwitz

Zaterdagmiddag was ik voor werk in Antwerpen en verbijsterd zag ik hoe jong en oud op straat een mondkapje droeg. Ik nam een foto en stuurde hem naar de familie-app. Meteen appte mijn zus. „Je wordt bedankt”, schreef ze, „nu wil mijn oudste emigreren.”

„Waarom kunnen ze het in België wel en bij ons niet”, appte mijn neef (14). De afgelopen lockdown vond hij zeer traumatisch. Nu is hij sowieso al een gevoelige jongen (zoals de meeste hoogbegaafde tieners ligt hij de halve dag op bed te janken) maar het idee om nóg een periode thuis opgesloten te zitten, overgeleverd aan onderwijs per Zoom en de teleurstellende humor van zijn moeder, was genoeg om hem afgelopen week een zenuwinzinking te bezorgen.

’s Avonds belde ik hem om de schade op te nemen.

„Het gaat wel”, mompelde hij. „Ik word soms gewoon zo moe van mezelf. Als ik me ergens eenmaal over opwind, kan ik er niet meer mee ophouden. En dan wil ik iedereen die in de supermarkt zonder kapje loopt, aanvliegen. Wat moet ik doen?”

Het beste advies was natuurlijk een downer slikken, maar dat was vast weer niet pedagogisch verantwoord, dus zei ik dat wanneer je iets niet kan veranderen, je er de lol maar van moet inzien.

„Maar hoe dan?” kreunde hij, „er is toch helemaal niets humoristisch aan deze hele situatie?”

‘Laatst”, begon ik, „stond ik in een volle metro waar een gast van een jaar of twintig de enige was die geen mondkapje droeg. Een oude dame sprak hem hierop aan en toen hij geen sjoege gaf, riep ze dat hij een gezichtsnudist was. Sindsdien beschouw ik mensen die op verplichte plekken hun smoel niet bedekken gewoon als een speciaal slag exhibitionisten. Een soort potloodventers maar dan met hun neus.”

„Een dickpic van het gezicht”, zei de neef. „Fantastisch! Dat ga ik proberen!”

We hingen op en zeker vijf minuten lang dacht ik dat ik echt had bijgedragen aan zijn gemoedsrust. Toen ging de telefoon alweer.

„Ja, het helpt dus helemaal niet”, zei hij nors, „want het gaat bij mondkapweigeraars om een zaak van leven en dood. Daar wil ik geen grappen over maken.”

„Misschien moet je ietsje minder serieus worden”, zei ik, „daar kan je jezelf enorm mee helpen.”

„Ik zou wel willen”, zei hij scherp, „maar ik heb nou eenmaal geen aanleg voor onverschilligheid.”

De rest van de avond probeerde ik daar iets grappigs in te zien.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.