Interview

Hans Wiegel: ‘Als mijn familie maar zegt: het was een lieve man’

Hans Wiegel | Oud-politicus Hij wilde het land niet veranderen, alleen „behoorlijk besturen”. Hans Wiegel over zijn politieke leven. „Het ging eigenlijk vanaf het begin goed.”

Hans Wiegel had het die augustusdag in 2019 druk gehad. Er was de hele tijd bezoek geweest, en hij stond daarna nog even iemand te bellen. Opeens viel hij op de grond, middenin in de keuken waar wij nu koffiedrinken. Wat er daarna gebeurde weet hij niet meer precies. Hij heeft zijn zoon Eric nog gebeld, en de buren: „Jullie moeten komen, want ik ben een beetje in de war”. Toen ze binnenkwamen bleek hij in bed te liggen slapen. Vervolgens lag hij een week in het ziekenhuis. Daarna moest hij twee maanden revalideren.

Toch is hij nooit bang geweest dat het niet meer goed zou komen. „Het was een licht herseninfarct. Toen ik kort nadien bepaalde woorden niet bleek te kunnen zeggen, zeiden de dokters: helemaal niet erg. U kent zoveel woorden dat het via een bocht vast nog wel lukt.”

Aan zijn flux de bouche is inderdaad niet veel veranderd. Hooguit dat hij sommige begrippen met omtrekkende bewoordingen probeert te vangen. Zo zat hij niet in een revalidatiecentrum, maar in „zo’n instelling waar ze je helpen om beter te worden”. Hij ziet er weer goed en welvarend uit. En ook zijn vertrouwde bravoure is volledig op peil. „Ik ben inmiddels 79. Al zou je dat absoluut niet zeggen.”

Het was wel een navrant toeval dat zijn compaan Dries van Agt in hetzelfde jaar eveneens getroffen werd door een attaque. „Maar we zijn allebei gelukkig weer goed op de been.” Hij heeft Van Agt toevallig net nog gezien, bij de jaarlijkse reünie van hun kabinet. En nee, dan hebben ze het er helemaal niet over. „Waarom zouden we ook?”, zegt hij, bijna verbaasd. „We praten alleen over léuke dingen.” De opkomst bij dat weerzien wordt wel elk jaar kleiner. Er zijn nog maar een paar ministers en een handvol staatssecretarissen in leven. „Daarom hebben we de regel ingesteld dat je een zoon of dochter mee mag nemen. Als ze maar wél zelf betalen. Voor de nieuwelingen heb ik nog gezegd: ‘De conclusie hoort hier na afloop altijd te zijn dat wij toch verreweg het beste kabinet waren dat dit land ooit heeft gehad. Jullie worden geacht daarmee volmondig in te stemmen.’ Gelukkig vonden zij dat ook. Objectief als ze zijn.”

Foto Frank Ruiter

En nu is er de biografie van Pieter Sijpersma, een kloek boek met de titel Hans Wiegel. De biografie, dat de 79 jaar van Wiegels leven omspant. De feestelijke overhandiging van het eerste exemplaar aan premier Rutte moest door corona achterwege blijven. „Ik zou niet willen dat mensen ons nu gezellig proostend op een foto zien.” Het was een bijzondere ervaring om de 675 pagina’s te lezen, erkent Wiegel. „Je ziet je hele leven voorbijkomen.”

Wat voor man zag u?

„Toch wel een opgewekte figuur. En best verbazingwekkend hoe alles gelopen is. Ik was als kind enorm verlegen. Toen m’n ouders van Amsterdam naar het Gooi verhuisden, voelde ik me hoogst ongemakkelijk. Ik sprak Amsterdams, viel in Laren behoorlijk uit de toon. Pas op de middelbare school ben ik een beetje uit mezelf gekomen. Het keerpunt kwam toen ze mij als klassenvertegenwoordiger kozen. Opeens moest ik namens de klas onderhandelingen met leraren voeren. Toen ik er eenmaal zat, ging het vanzelf. Op het eind van die school vroeg een vriend of ik meeging naar een avond van de JOVD. Daarna ging het in razend tempo.”

U werd op uw 25ste Kamerlid. Had u politieke idealen? Wilde u iets veranderen aan het land?

„Nee, dat heb ik nooit gehad. Ik ben een behoudende man. Ik vond vooral dat het land behoorlijk bestuurd moest worden. Meer niet. Mijn enige ideaal was om van die VVD – toch een elitaire club van erg nette mensen – een brede volkspartij te maken.”

Dat kun je ook duiden als visieloos.

„Waarom? Mijn opvatting over de taak van de staat is dat die vooral niet allerlei fantastische ideeën moet verzinnen. Het gaat erom: wat leeft er in het land? Waar wil de bevolking naar toe? De maakbare samenleving bestaat niet. De wetgever volgt wat er in de samenleving leeft. Waarom zou een politicus het wel snappen en gewone mensen niet?”

De biografie beslaat vooral de periode tot uw veertigste. De kern van uw politieke leven.

„Ja, apart he? Dat kwam ook omdat ik zo vroeg begonnen ben. Op m’n dertigste werd ik al fractievoorzitter. Een jong ventje in een oude gevestigde partij. En op m’n veertigste vertrok ik naar Friesland.”

Wanneer dacht u: dit vak past mij als een oude jas?

„Het ging eigenlijk vanaf het begin goed. Ze vonden me binnen de partij kennelijk een pienter kereltje. En als oppositieleider tegen het kabinet-Den Uyl liet ik me ook zien. Het grappige was dat Den Uyl dacht: ‘hij roept dat ik een ramp voor het land ben, maar het is wél een aardige jongen.’ En ik waardeerde Den Uyl op mijn beurt ook. De gunfactor is in de politiek cruciaal. Zolang die er is, kun je de meest afschuwelijke dingen tegen elkaar zeggen. Tegenwoordig spelen ze allemaal veel meer op de man. Als je er een tijd uit bent, heb je de neiging om te zeggen: vroeger was het beter. Maar dat wás ook zo. Het mooiste wat mij is overkomen is dat ik bij de presentatie van de biografie van Marcus Bakker door de familie gevraagd werd om te spreken. Dus de aanvoerder van de VVD spreekt bij de leider van de communisten. Dat is toch prachtig? We stonden politiek ver van elkaar af, maar we waardeerden elkaar. Datzelfde had ik met Fred van der Spek. Die reed regelmatig in mijn dienstauto mee terug naar Amsterdam. Al riep hij wel altijd: ‘tegen niemand zeggen, hoor’”.

U hebt ook de degens gekruist met Hans van Mierlo. Daarbij ontbrak de gunfactor.

„Dat had een persoonlijke achtergrond. Hij is ooit met zijn toenmalige partner bij mijn schoonmoeder in de wijnhandel in Hoogeveen geweest. Van Mierlo gedroeg zich daar buitengewoon onaardig tegen mijn schoonmoeder, behandelde haar als een bediende. Bij dat debat dacht ik: potverdomme, die krijg je terug. Ik zal je grijpen.”

Voelde hij dat er een laag onder zat?

„Nee, volgens mij heeft hij dat nooit geweten.”

Wat vond u zelf uw mooiste periode in Den Haag?

„Het minst vond ik het aanvoeren van de oppositie. Dat is de eerste paar maanden leuk, maar je krijgt je zin toch niet. En daar gáát het toch om. Het werd pas weer leuk een half jaar voor de verkiezingen. Mijn finest hour was dat ik er in 1977 in slaagde om de VVD weer in de regering te krijgen. Dat had niemand voor mogelijk gehouden, zelfs mijn eigen partij niet. Dat had alles te maken met het feit dat Van Agt en ik elkaar vertrouwden. Terwijl we elkaar helemaal niet goed kenden. Wij zijn in die jaren van ons kabinet ook nooit bij elkaar over de vloer gekomen.”

U was als minister van Binnenlandse Zaken bepaald geen dossiertijger.

„Ach, ik wist precies wat ik weten moest. Je moet de hoofdlijnen kennen. Ik kan heel goed diagonaal lezen, met één oog door die teksten heen gaan. Ik heb één handzame truc geleerd van mijn voorganger Edzo Toxopeus. Ik vroeg: ‘hoe deed jij dat toen je minister was?’ Hij zei: ‘ik deed zo’n dik dossier open en dan zag ik iets op bladzijde 217. Je vindt altijd wel wat op bladzijde 217 waarvan je denkt: wat is dit? Dan schrijf je daar bij, op dat begeleidend paperas: directeur-generaal, ik heb de stukken gezien… Niet gelezen… gezién. Mij viel op wat er op pagina 217 stond. Volgens mij klopt dat niet.’ Dan dacht dat ambtelijk apparaat: zo zeg, die minister heeft alles doorgevlooid’.”

Dat was precies wat tegenstanders vaak ergerde: dat Wiegel de indruk maakte dat hij het ministerschap er maar zo’n beetje bij deed. Daar kon hij niet mee zitten, zegt Wiegel. Bovendien kon hij altijd terugvallen op zijn droge humor en fonkelende oneliners. Zoals bij die keer met Koningin Juliana, die bij haar abdicatie in 1980 had bedacht dat het een mooi gebaar zou zijn om bij die gelegenheid gratie te verlenen aan sommige gedetineerden. Premier Van Agt voelde daar niets voor. Toen Van Agt even in het buitenland was, ontbood de vorstin vicepremier Wiegel. „Juliana zei: ‘dat zou toch een mooi idee zijn, vindt u niet? Voor één keer gratie verlenen’. Ik zei dat ik daar anders over dacht, net als Van Agt. En toen zei de Koningin: ‘maar we kunnen dan toch wel iets voor die gevangenen doen? Kunnen we ze dan niet allemaal een taart sturen?’ Ik zei: ‘dat vind ik een uitstekend idee, Majesteit. En dan spuiten we met slagroom op al die taarten: nog vele jaren.’ En pats, het punt was van tafel.”

Lees ook dit interview met VVD’er en oud-burgemeester Johan Remkes. ‘Je weet dat je niet de populariteitsprijs krijgt’

Het gaat erom dat je plezier in het leven houdt, zegt Wiegel. Hoe moeilijk het bestaan soms ook is. Hij ondervond het aan den lijve; in 1980 verongelukte zijn vrouw Jacqueline. Hij hertrouwde met haar zus Marianne, met wie hij samen zijn zoon Eric en zijn dochter Marieke opvoedde. In 2005 sloeg het noodlot opnieuw toe, toen Marianne bij een auto-ongeluk om het leven kwam. Hoe het hem lukte om door te leven? Hij heft vragend zijn handen. „Het is natuurlijk heel zwaar geweest. Maar er was geen alternatief. De eerste keer waren mijn kinderen nog heel klein. Bovendien was ik minister en moest ik ook nog eens opnieuw lijsttrekker worden. Heel gezellig allemaal, maar niet heus. Maar als je moét, kun je veel. De tweede keer was het veel zwaarder dan de eerste keer. Ik woonde toen alleen, in Diever. Daar zit je dan, alleen, in je mooie huis… Terwijl je altijd had gehoopt om samen oud te worden. Ik heb verschrikkelijk in de put gezeten. Dat alles letterlijk pijn deed van verdriet. Ik sliep gelukkig goed. Maar dan werd je toch steeds wakker naast dat lege kussen. Maar ja… er zat niks anders op dan jezelf bij elkaar te rapen en verder te gaan. Ik had het geluk dat mijn kinderen groot waren en veel langs kwamen. Toen waren de rollen omgedraaid: zij pasten op mij.”

Speelt het nog dagelijks een rol in uw leven?

„Oh ja. Het is er elke dag. Ineens zie je weer een flard, is er weer een herinnering.”

Reizen ze nog met u mee?

„Ze zijn er nog, allebei. Daar ben ik dankbaar voor. Stel je voor dat ik nooit meer aan ze zou denken.” Hij staat abrupt op. „Maar nu ga ik nog een kop koffie inschenken. Ik vind dit toch een heel lastig onderwerp.”

Zijn kleindochters dragen elk de naam van een van hun oma’s. De oudste, Floor, heeft als tweede naam Marianne, de jongste heet voluit Feline Jacqueline. „Dat vind ik heel mooi en ontroerend.” Al wonen ze in Den Haag, ze noemen hem pake. „Gewoon, omdat ik dat leuk vind.” Wat hij de wereld straks nalaat? Wiegel lacht ongemakkelijk. „Dat is me een te moeilijke vraag. Daar hou ik me niet mee bezig. Zolang mijn familie maar zegt: ‘het was een lieve man’. Wat de mensen in het land over mij zullen zeggen, weet ik niet. Dat vind ik ook niet zo belangrijk. Die mensen in het land redden zich ook heus wel zonder mij.”