Stephan Vanfleteren heeft een paar portretten gemaakt waarop iets ongelooflijks gebeurt. Dat ongelooflijke is dat zijn foto’s van mensen geen portretten zijn. Ze zijn het natuurlijk wel, want het zijn ontegenzeggelijk mensen die Vanfleteren heeft gefotografeerd, met ogen, oren, haar (meestal), en alle andere delen die de meeste mensen nu eenmaal hebben, met soms nog een bril op of een overhemd aan of een ander attribuut als een surfplank of een wandelstok bij de hand. Maar zijn toevoegingen zijn zo summier dat als je de definitie van een portret zou willen laten zien, je een van deze foto’s zou kunnen tonen. En toch zijn het geen portretten. Ze wekken geen enkele nieuwsgierigheid naar de geportretteerde, om te beginnen, zo gaat die op in het spel van licht en donker dat Vanfleteren speelt. Het maakt niet uit dat het sporters zijn, of surfers, of schrijvers, of vissers; mensen uit Charleroi of uit Congo. Het grijs op zijn zwart-witfoto’s had net zo goed dingen kunnen vertonen, of golven, of bunkers. Vooral bij oude mensen is het effect opvallend, alsof hun rimpels inderdaad landschappen zijn. Mooi of lelijk zijn mensen bij hem in ieder geval niet meer. Dat vraagstuk heeft zich naar de foto’s verplaatst. En mooi zijn ze, deze foto’s van fluweel, van zijde, van as en van olie.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data62279198-657b23.jpg|https://images.nrc.nl/GV7qMhAPBC49jY1rqFKHAMJXE2k=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data62279198-657b23.jpg|https://images.nrc.nl/IqPWkDlS3aRjc8evn9KnKuyPOlQ=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data62279198-657b23.jpg)
Sean, Koninklijk Werk IBIS, Bredene, België (2016).
Foto Stephan Vanfleteren
Stephan Vanfleteren (Kortrijk, 1969) had dit jaar een grote overzichtstentoonstelling in het FoMu in Antwerpen, neerslag van dertig jaar fotograferen. Er verscheen een fors boek bij, Present, waarin de Belgische fotograaf ook schrijvend aanwezig is. In zijn onlangs verschenen Dagboek van een fotograaf, een boek geheel zonder foto’s, beschrijft Vanfleteren hoe het is om een zelfportret te maken. Hij noemt het ‘openbaar zelfbedrog’. „Een geportretteerde kan zich nog verstoppen achter het feit dat je dit of dat hebt gedaan voor de lens omdat de fotograaf het zo van je verlangde.”
Nu exposeert Vanfleteren in het Scheepvaartmuseum in Amsterdam de serie Engelen van de zee uit 2016. Het zijn portretten van jongens in matrozenpakjes of schippersjassen, genomen op het maritiem opleidingsinstituut Koninklijk Werk IBIS in het Belgische Bredene, vlakbij Oostende. Het IBIS is ooit opgericht voor weeskinderen uit vissersfamilies. Nu is het een instituut waar kinderen in moeilijke omstandigheden terecht kunnen.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/07/yto.png)
Dankzij de uniformen krijgen de jongens op de foto’s iets tijdloos. Weinig verraadt dat ze in de eenentwintigste eeuw vereeuwigd zijn. De portretten doen daardoor denken aan de romantische schilderijen en ansichtkaarten van de meisjes uit het Amsterdamse Burgerweeshuis, die omstreeks 1900 nog gekleed waren in veel eerder bedachte rood-zwarte uniformen. Daarnaast doet het uniform individuele trekken juist beter uitkomen. Maar meer nog dan houding, blik of flaporen zijn het de ogen die in het Scheepvaartmuseum de aandacht trekken. Nee, niet hoe ze kijken, maar waarmee. De foto’s van Vanfleteren zijn zo helder dat je rustig kunt onderzoeken of een iris wat wit laat tussen het onderste ooglid of dat het onder het randje verdwijnt. Zoveel tijd neem je meestal alleen voor jezelf, in de spiegel.
Pas daarna zie je hoe precies de tentoonstelling is opgebouwd. Vijf foto’s van jongens met petten vlak bij elkaar op een wand, vier jongens met dichte jassen met twee rijen knopen dicht naast elkaar, twee jongens die over hun rechterschouder kijken, twee jongens die over hun linkerschouder kijken. Zo weifel je verrukkelijk van detail naar totaal.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data62279191-ae3521.jpg|https://images.nrc.nl/izA-xnXC92czA_fdslctqKsRuTs=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data62279191-ae3521.jpg|https://images.nrc.nl/3RyNWYerFOME_v27JM8an1TjInI=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data62279191-ae3521.jpg)
Noah, Koninklijk Werk IBIS, Bredene, België (2016)
Foto Stephan Vanfleteren
Met de beperkte keuze in vormen en tinten zouden deze foto’s ook makkelijk anti-portretten moeten kunnen worden, maar het wonder van sommige andere Vanfleterens blijft uit. Toch zijn de kinderen ook geen echte individuen, misschien eerder een soort typetjes, de verlegen, de stoere, de brave, de bedachtzame, de vrolijke variant op de Jongen.
Stephan Vanfleteren is ook in het Scheepvaartmuseum, hij is ook ooit jongen geweest, dat moet wel, maar nu is hij een man van vijftig met een baard, die verloren is wat hij hier op de eerste plaats heeft vastgelegd: jeugd. Statistisch is het niet waarschijnlijk dat alle jongens in een Vanfleteren zullen veranderen; niet iedereen kan of wil fotograaf worden, zo’n talentvol fotograaf, zo’n succesvol fotograaf, die door een poll in de Belgische krant De Morgen zelfs werd uitgeroepen tot beste kunstenaar van België in de eenentwintigste eeuw.
Een foto is geen spiegel. Een fototoestel is geen spiegel. Het enige wat deze jongens gemeen zullen hebben met elkaar en met Vanfleteren is dat ze, hopelijk, ook oud zullen worden. Nu zijn ze nog zo jong als de jongen op een foto uit het archief van het IBIS uit 1925, die Vanfleteren als uitgangspunt nam voor deze serie. Dit portret hangt op de expositie in de eerste zaal en het is alsof de jongen dwars door de zalen heen zijn opvolgers aankijkt. Oogcontact over decennia. Toch een soort spiegel.
„Nog abstracter kan het niet”, zegt Vanfleteren bij een kop koffie over zijn werkwijze. „Veel verder kan ik niet meer gaan. Dan verlies je misschien de persoon.” Als fotograaf noemt hij zich een passant. „Ik ben als een man die ’s avond in de herberg aankomt. We drinken samen en het wordt een groot feest. De volgende ochtend vertrek ik weer als de bierglazen nog op tafel staan. Ik moet voort.” Als een toerist ziet hij zichzelf niet. „Een portret maak je met zijn tweeën. Je doet echt iets samen. Dat kan in een week, in een uur, maar ook in een paar minuten.” Nu is het eeuwigheid.