De economie krimpt en de besmettingsgraad van het coronavirus stagneerde tot voor kort, maar de complottheorie tiert welig. Zodanig, dat de zorgen over de besmettelijkheid van vergezochte broodje-aap-verhalen soms groter zijn dan de besmettelijkheid van Covid-19 zelf. Steeds wordt de oorzaak van die complottheorieën op dezelfde plek gezocht. Boze opzet, frustratie en bovenal: een verbijsterende goedgelovigheid. Maar achter deze analyse gaat een belangrijke denkfout schuil over de aard van geloven.
Ik denk dat ik uit eigen ervaring iets begrijp van hoe het moet zijn om in complottheorieën te geloven. Ik word zelf, als iemand die (meestal) gelooft in God en daar (meestal) ook voor uitkomt, regelmatig geconfronteerd met een meewarige blik van een gesprekspartner. Ach, wat ben je toch goedgelovig. Je komt zeker uit een streng gereformeerd milieu? Ja inderdaad. Maar het maakt dat ik meen iets te begrijpen over wat het is om afwijkende overtuigingen te hebben.
Toen ik een boek schreef over mijn jeugd begon ik me af te vragen of de mensen tussen wie ik opgroeide wel geloofden wat ik dacht dat ze geloofden. Geloven in een zesdaagse schepping was in mijn gereformeerde jeugd zo vanzelfsprekend, dat ik nooit op het idee kwam om te vragen of mensen dat écht geloofden. Ik besloot hun het alsnog te vragen. Tot mijn verbazing bleek dat veel mensen het antwoord eigenlijk niet goed wisten. Ja, de zesdaagse schepping was wat men zou moeten geloven – maar geloofde men het ook echt?
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/08/data61067529-087058.jpg)
Goedgelovigheid is desastreus
Later realiseerde ik me dat het naïef is om te veronderstellen dat mensen precies weten wat ze geloven. Of anders gezegd, dat datgene wat mensen dénken te geloven (bijvoorbeeld dat de aarde in zes dagen is gemaakt) en wat ze feitelijk geloven lang niet altijd hetzelfde is.
De Franse cognitieve wetenschapper Hugo Mercier werkt dit idee uit in het recentelijk verschenen boek Not Born Yesterday (‘Niet van gisteren’). Daarin verwerpt Mercier de stelling dat mensen goedgelovig zijn, om de simpele reden dat goedgelovigheid evolutionair gezien desastreus is. Mensen hebben uitstekende cognitieve vaardigheden om informatie te filteren, stelt Mercier, vaardigheden die van levensbelang zijn. Die zorgen ervoor dat het niet makkelijk maar juist ongelooflijk moeilijk is om iemands overtuigingen te veranderen. Fake news, propaganda, volksmennerij? Er is geen enkel wetenschappelijk bewijs dat dat werkt.
Merciers boude bewering gaat rechtstreeks in tegen de meeste beweringen over complottheorieën. „Mensen slikken verrassend makkelijk de combinatie van complotten. Eigenlijk een vorm van goedgelovigheid”, schreef Pia de Jong eerder in deze krant. En Bas Heijne stelde eerder in NRC: het moderne complotdenken heeft niets met argumenten en alles met gevoel te maken.
Complottheorieën horen bij een genre van overtuigingen die je prima kunt beamen, zonder er in het dagelijks leven consequenties aan te verbinden. Dat de aarde plat is. Dat Bill Gates iedereen ziek wil maken en dat Hillary Clinton een pedofielennetwerk runt vanuit een pizzeria in Washington DC. Mercier noemt dit reflectieve overtuigingen. En ze zijn onschuldig. Daartegenover staan mensen met intuïtieve overtuigingen. Zij beamen niet alleen een overtuiging maar geven daaraan ook op passende wijze gevolg. Ze weigeren hun kinderen in te enten. Ze steken een 5G-mast in brand of gaan met getrokken wapens op de pizzeria in kwestie af.
Veel complotdenkers geloven slechts ‘reflectief’ in complottheorieën. Ze zeggen erin te geloven, maar gepaste actie blijft uit. Bijna 50 procent van de Trump-stemmers hield de pedofielen-pizzeria-theorie voor mogelijk. Dat zijn miljoenen mensen. Toch was er maar één die daadwerkelijk zo verontwaardigd was, dat hij verhaal ging halen (de mensen die met een mailtje het onrecht dachten te kunnen stoppen niet meegerekend). Vier procent van de Nederlanders gelooft in een verband tussen 5G en corona. Dat zijn zo’n 700.000 mensen. Maar het aantal mensen dat de masten aanvalt is miniem. Veruit de meeste complotdenkers zeggen van alles te geloven, maar handelen er niet, of disproportioneel naar.
De hel als reflectieve overtuiging
De discrepantie tussen zeggen iets te geloven en handelen alsof je het gelooft, ken ik uit mijn gereformeerde jeugd. Ongelovigen gaan eeuwig naar de hel, zo leerde ik. Een vooruitzicht waar elk weldenkend mens zijn of haar geliefden ten koste van alles voor zou willen behoeden. Toch was dat niet wat ik om me heen zag, bij mensen wier kinderen het geloof vaarwel zeiden. Het behouden van een goede relatie en een goede familiesfeer was ogenschijnlijk veel belangrijker. Meestal is geloven in de hel niet meer dan een reflectieve overtuiging. En hoe meer navraag ik ernaar deed, hoe meer ik inzag dat veel van de overtuigingen die ik vroeger leerde van die reflectieve aard waren. Ze hadden domweg weinig te maken met het dagelijkse leven. Het feit dat ik in mijn jeugd lang nooit de noodzaak heb gevoeld om eens na te gaan wat mensen écht geloofden over een zesdaagse schepping, geeft al aan dat de praktische implicaties van deze overtuiging nihil waren.
Complottheorieën verspreiden zich juist omdat mensen ze niet al te serieus nemen
Tijden van crisis zijn een goede voedingsbodem voor complottheorieën, zo observeert ook Hugo Mercier. Maar in plaats van angst, goedgelovigheid of emotie als boosdoener aan te wijzen, geeft hij een rationele reden. Met onze cognitieve vermogens filteren we dagelijks een ongelooflijke hoeveelheid irrelevante informatie weg, maar een crisis zorgt voor een belangrijke verschuiving. Informatie die voorheen voor de meeste mensen volstrekt irrelevant was (bijvoorbeeld over wat aerosolen zijn) kan nu opeens van vitaal belang zijn. En waar het gaat om levensbelang, geldt: liever te veel informatie dan te weinig. Mercier maakt er een evolutionaire rekensom van. De potentiële gevolgen van te veel informatie over iets dat later onzin blijkt (een complottheorie bijvoorbeeld) zijn veel minder groot dan de potentiële gevolgen van te weinig informatie over iets dat opeens toch waar blijkt. Een crisistijd maakt ons dus allemaal nieuwsgieriger dan normaal – en vatbaarder voor complottheorieën. Better safe than sorry.
Maar een gestegen interesse in complottheorieën is niet zorgwekkend. Mensen zijn niet gek. In plaats daarvan hebben ze allang een onderscheid gemaakt tussen wat direct van (levens)belang is en wat niet. Een vergelijking met een kinderspelletje helpt.
Wie met een groep kinderen een doorfluisterspelletje speelt, ontdekt dat de boodschap nogal van invloed is op het welslagen van het spelletje. Als het eerste kind de mededeling: ‘Wie dit onthoudt krijgt een snoepje’, ingefluisterd krijgt, is de kans dat iedereen de boodschap onthoudt veel groter dan als de mededeling ‘hottentottententententoonstellingterrein’ is. Maar als de snoepjes op zijn, is er nog een boodschap die goed werkt: de meest opzienbarende, angstaanjagende zinnen, over een groot dreigend gevaar. Hoe gekker de theorie, hoe beter deze wordt onthouden.
Met een wapen naar de pizzeria
Dit is de paradox van complottheorieën: ze verspreiden zich niet omdat mensen ze serieus nemen, maar juist omdat mensen ze niet al te serieus nemen. Als de theorie écht gevolgen zou hebben voor het dagelijks leven, dan zou deze in een ander genre vallen. Dan zouden mensen veel kritischer en zorgvuldiger zijn – en ze zouden gepaste consequenties verbinden aan wat ze geloven. Maar het uitblijven daarvan toont het ware genre van de complottheorie. Enkel als onschuldige theorie kan het de meest bizarre vormen aannemen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2016/12/0eff89fd-b468-4c8e-823e-cc88e4ec36bd.jpg)
En af en toe gaat het mis. Op het moment dat er iemand is die de theorie wel serieus neemt. Zo serieus dat hij of zij er naar gaat handelen. Zoals Edgar Maddison Welch, die eind 2016 met een geladen wapen verhaal ging halen bij de pizzeria in Washington. Hij waagde zijn leven om seksueel misbruikte kinderen te bevrijden. Eigenlijk een volstrekt begrijpelijke actie, voor wie écht denkt dat de theorie waar is.
In mijn zoektocht om meer te begrijpen van mijn gereformeerde jeugd ontdekte ik dat geloofsopvattingen soms serieuze emotionele schade hebben opgeleverd. En ik ontdekte bij wie: bij de mensen die hun geloof te serieus hadden genomen. Die hun opvoeders op hun woord geloofden. Niet reflectief, maar intuïtief. Ze geloofden het ook op praktisch niveau. Het is mij zelf ook overkomen. En dus ontwikkelden ze een enorme angst voor de hel – een angst waar veel mensen om hen heen om onbegrijpelijke redenen minder last van hadden. In Nederland is het een literair genre op zich. Maar er zit een enorme misrekening in over hoe de meeste geloofsovertuigingen functioneren. Ja, ze worden beaamd, maar slechts op theoretische wijze. Je moet ze niet te serieus nemen.
Zelf hield ik aan mijn zoektocht één criterium over. Hebben mijn overtuigingen praktische gevolgen? Hier en nu, in het dagelijks leven? Ja? Dan is de overtuiging de moeite waard. Al het andere is oeverloos gepraat. Reflectieve overtuigingen die hoogstens leuke gespreksstof zijn, voer voor theoretici en als zodanig niet onbelangrijk – maar volstrekt ongevaarlijk.
Ook Mercier legt daar de sleutel voor het omgaan met complottheorieën. Ze bestaan bij de gratie van discrepantie tussen theorie en praktijk. Ze verspreiden zich omdat ze niet al te serieus worden genomen (ook al zeggen verspreiders van wel). Dus wie erover in discussie gaat of wil weten of de complotdenker gevaarlijk is, hoeft slechts te vragen naar de praktische implicaties van de theorie. Wat ga je doen met je inzicht? Ga je 5G-masten omhakken? Ga je rellen in Den Haag? Ben je bereid politici uit de weg te ruimen? Wie deze vragen met ‘nee’ beantwoordt, laat zien dat een complottheorie niets meer is dan een wassen neus.