Sun Shadow (1956).

Foto Marvin E. Newman

‘Ik moest die fotograaf spreken, nu hij nog leeft’

Longread Vanaf het moment dat deze foto zag, wás hij er: New York in de fifties, de kleding, de ronde vormen. Als hij de 93-jarige fotograaf heeft opgespoord, stelt die hem een vraag waar hij geen antwoord op heeft.

Het kingsize matras is pal tegen het vierkante raam aangeschoven. Deze metropool moet over de hele lengte van het bed aan je voeten liggen, zo heeft de architect van het nieuwe hotel aan Bowery in de Lower East Side bedacht. Het grid van straten en avenues zit gevangen tussen de vier sponningen, als in een mega-polaroid.

Voor driehonderd dollar per nacht lig ik op de twaalfde verdieping – een zeurende jetlag in het hoofd, mijn pak over de stoel, schoenen naast het bed – en kijk uit over Manhattan.

Voor de zoveelste keer controleer ik mijn mobiel. Nog drie minuten en ik moet bellen. Waarom toch zo nodig een 93-jarige fotograaf willen ontmoeten, alleen maar omdat ik thuis een originele print van hem heb hangen?

Mijn duimen tikken de eerste letters van zijn naam in. M-A-R. Er verschijnen eerst nog voornamen van vrienden en kennissen. Marc. Marion. Martien. Martin. Als ik de V toevoeg verschijnt hij: Marvin E. Newman, met het nummer dat ik via ons sobere mailcontact heb gekregen.

Mijn mobieltje verzendt het signaal naar de andere kant van de stad. Als een pijl over Soho, rakelings langs One World, het water van de Hudson over en meteen dalen naar Jersey City. Daar woont hij.

Marvin Newman.

Rustig naar een foto kijken viel niet mee, al snel hing er een gesticulerende hand met een leeg champagneglas in de weg.

Hello, mister Newman, this is Wilfried de Jong calling.”

Gruizige keelklank met een zwaar New Yorks accent. „You had a good flight? Where are you staying? Bowery? Weet je dat daar om de hoek bij je hotel een hele goeie Chinees zit?”

Natuurlijk kan ik langskomen. Morgenmiddag, om één uur. Right? Om de hoek bij mijn hotel de metro nemen. Lijn J of Z, dat maakt niet uit. Dan een stukje lopen door de grote witte hal en daar de trein nemen naar Jersey.

Take the PATH train.

Ik heb nog maar net een minuut opgehangen of mijn mobiel gaat. Marvin E. Newman, staat er weer op het display. „Sorry, mijn vrouw vraagt of twee uur ook goed is?”

„Natuurlijk, geen enkel probleem, mister Newman.”

„O ja, nog één keer; je moet om de hoek bij je hotel de metro nemen, de J of de Z, richting Fulton Street. And take the PATH train.

Het was stervensdruk bij de opening van de internationale fotobeurs Haute Photographie in het voormalige pakhuis aan de Rotterdamse Wilhelminapier. Veel hip volk met uit de hand gelopen brillen en decolletés. Vrouwen met hoge hakken aan de voeten en hun makkelijke schoenen in een plastic zak aan een haak in de garderobe.

Rustig naar een foto kijken in de voormalige loods viel niet mee, al snel hing er een gesticulerende hand met een leeg champagneglas in de weg. Eigenlijk wilde ik na een uurtje al weg – tot mijn oog viel op een serie straatbeelden, in kleur.

Dit was New York uit de fifties, met die herkenbare typografie van de reclameborden. Ik moest denken aan de foto’s van Saul Leiter en keek ter bevestiging op de titelkaartjes.

Marvin E. Newman?

Nooit van gehoord.

Coney Island (1953)

Coney Island (1953). Foto Marvin E. Newman

Ik liep naar de laatste foto van de serie van vijf. Een bescheiden formaat van ongeveer veertig bij zestig centimeter. Terwijl om me heen iedereen aan het vingervoedsel ging, trok de foto me dichterbij, tot ik op ongeveer een meter stond. Links in het kader liep een man in een slordig pak en met een hoed op in zijn eentje over straat. Om hem heen was bijna alles zwart; het trottoir, de straat, de hoge muren van de gebouwen. Alleen van rechtsboven kwam licht; okergele zonnestralen die van de man een langgerekte schaduw op het asfalt maakten.

Newman had op de ontspanner gedrukt toen de voorste schoen van de man op straat stond terwijl de achterste nog net met de punt de stoeprand raakte. Het leek op een dansante beweging uit een hedendaagse choreografie. De man liep met de handen in de broekzak. Geen haast, zo te zien. Zijn hoofd viel weg in het zwart, het was net of de hoed boven het wandelende lichaam zweefde.

Een meter van de ronde stoeprand af lag een stukje papier op het asfalt. Ik stapte dichterbij, maar kon er niets in herkennen: het was geen wikkel van een snoepje, geen papieren zakdoek. Een kartonnetje lucifers misschien?

Sun Shadow (1956), las ik op het kaartje naast de foto.

De prijs stond erbij.

6.500 euro.

Ik had nog nooit voor zo’n bedrag een foto gekocht.

Voor dat geld kocht je een uitstekende tweedehandsauto die jarenlang probleemloos door Nederland zou rijden. Dat waren vier pakken met bijpassende overhemden bij Dries Van Noten in Antwerpen. Een doos vol eerste persingen van mono-elpees uit de 1500-serie van het jazzlabel Blue Note.

Met mijn ogen dicht kon ik de stof van het iets te lange colbert aanraken, ik rook pommade in zijn haar

Ondanks de prijs kon ik geen weerstand bieden. Love at first sight. Vanaf het eerste moment stond ik in die foto. Ik was op die plek. Ik liep naast die man. Met mijn ogen dicht kon ik de stof van het iets te lange colbert aanraken, ik rook pommade in zijn haar, ik hoorde de stadsgeluiden weerkaatsen tegen de muren, zag hoe de rand van de hoed vettig was geworden van het op en af doen.

Naar deze sfeer verlangde ik als ik oude foto’s van New York zag. De hang naar een tijd die ik niet meemaakte: de vijftiger jaren, met de fijngesneden kleding, de ronde vormen van de auto’s, tenorsaxofonisten in jazzclubs onder het wegdek, de bouwdrift en de naoorlogse energie.

Newmans foto was gemaakt in 1956. Zelf werd ik een jaar later geboren, op 30 september 1957 in een wederopbouwwijk in Rotterdam. De eerste foto van mezelf plakte mijn moeder in mijn babyalbum. Het is een zwartwitplaatje met kartelranden; mijn vader staat bij de doopplechtigheid, zijn stofjas nog aan – hij was er even tussenuit gepiept en met de auto van zijn diepvriesgroothandel aan de Coolhaven naar de kerk gereden.

Op de fotobeurs keek ik voor het eerst sinds een paar minuten staren om me heen. In iedere fotobeursbezoeker zag ik een kaper op de kust. Snel handelen nu, anders ging dit meesterwerk aan mijn neus voorbij. Ik werd de bodyguard van een foto die niet van mij was. Nog niet.

Mijn Vlaamse vriend en fotograaf Stephan Vanfleteren liep in de buurt. „Deze foto wil ik kopen. Wat vind je?”

Hij zette zijn zware leesbril op, dook voorover en scheerde over de glasplaat die Sun Shadow beschermde tegen mondvocht. „Fantastisch.”

Circus, New York (1954)

Circus, New York (1954). Foto Marvin E. Newman

Even later plakte een medewerker van de beurs een groen stickertje naast de foto. „Nu heb je een optie. Na de beurs hebben we contact en maken we het definitief. We sturen een factuur, als je die hebt betaald is de foto van jou.”

„Nog even, de hoeveelste print is het?” vroeg Stephan.

„Het is de eerste van in totaal tien afdrukken.”

Stephan sloeg me op de schouder en verdween in het feestgedruis.

Vanaf een afstandje bekeek ik de foto nog eens. Het had een schilderij van Edward Hopper kunnen zijn. De eenzaamheid van een man, in zijn eentje wandelend in een straat van een anonieme stad, zonder zichtbaar doel.

Ik viel op de tijdloosheid van het beeld. Het hangen ín het moment. Al was het maar paar seconden. Was dat niet waar ik graag naar zocht, het samenvallen met mijn omgeving? Liever nog dan met een mens?

Er kwamen twee oudere vrouwen op de foto af. Ze kwamen tot vlak bij de lijst. Ik voelde de neiging Sun Shadow af te schermen voor pottenkijkers. Gelukkig, ze liepen weer door.

Ik was verkocht.

De foto was verkocht.

Deze Newman werd van mij.

Het matras ligt geweldig en het beddengoed is gesteven en schoon, maar de jetlag houdt me nog altijd uit mijn slaap. Het is inmiddels half twee in de nacht. Om te wennen aan mijn Sony-A6400 camera – speciaal voor dit bezoek aan New York gekocht – maak ik met de groothoeklens een foto van het uitzicht. Het resultaat is bedroevend. In de spiegeling van de ruit staat een man in onderbroek op bed, open en bloot voor het raam, met een telefoon als een zwarte strook over zijn ogen.

Was dat niet waar ik graag naar zocht, het samenvallen met mijn omgeving? Liever nog dan met een mens?

Ik moet New York ook niet willen vastleggen. Het is al de meest gefotografeerde stad van de wereld, en hoeveel rotzooi heeft dat niet opgeleverd? Hopeloze pogingen om de grootsheid, het niet te ontwarren web vol krioelende auto’s en mensen tussen hoge gebouwen in één beeld vast te leggen. Of wolkenkrabbers in een fotokader persen, met wanstaltige vervormingen tot gevolg.

New York kan maar beter mooi in je hoofd zitten dan lelijk in een camera.

Na het overmaken van het bedrag kreeg ik bericht van galerie Kahmann: de foto stond op me te wachten. De dag erop reed ik naar Amsterdam. Met de eigenaar, Roy Kahmann, liep ik ter opwarming een rondje langs de muren van de galerie. Naakten, natuur, abstract werk, portretten. Ik keek maar half; slechts één foto deed ertoe.

„Newman leeft nog, hè?” zei Kahmann. „Ik heb hem ontmoet in New York. Aardige kerel. En nog kraakhelder; hij kan uren vertellen over zijn werk. Sinds een paar jaar is hij opnieuw ontdekt. Uitgeverij Taschen heeft in 2017 zo’n enorm koffietafelboek van zijn oeuvre gemaakt. Ik zal je zijn mailadres sturen.”

Zorgvuldig legde hij een pakket op tafel en maakte het beschermfolie los. Daar was-ie weer, de lopende man in het gele vlak, op weg naar het zwart. Ik zei nog net geen ‘hello!’ tegen hem.

Op de achterkant van de foto was een uitsparing gemaakt voor een handtekening van Marvin Newman. Een bibberige potloodkrabbel en in de hoek de cijfers 4/10. Ik dacht dat ik de eerste van in totaal tien exemplaren zou krijgen; dat bleek dus niet zo, maar Kahmann verzekerde me wel dat ik de eerste en enige in Europa was die deze foto heeft.

Terug in Rotterdam haalde ik hem voorzichtig uit de achterbak van mijn auto. De plek aan de muur had ik al bepaald. In de achterkamer, tegen een witte wand. Met twee linkerhanden boorde ik een paar gaten, stopte er pluggen en haken in en liet de lijst langzaam naar beneden glijden. Voorzichtig liet ik los, de foto moest nu op eigen kracht blijven hangen.

Hij hing recht, gelukkig.

Ik ging aan de keukentafel zitten en keek. Ik was weer op die straat, net als die eerste keer op de fotobeurs, vlak achter die man in zijn iets te ruime pak.

Waar was dit precies op Manhattan? Hoe laat was de foto genomen? En wie was die man en wat deed hij daar op dat moment?

Ik moest Newman spreken in New York, nu hij nog leefde.

De raampjes van de metro – ik neem de J vanaf station Bowery – staan open. Tegenover me ligt een vrouw met haar hoofd achterover tegen de ruit; ze slaapt met open mond. Naast haar zit een jong stelletje, de twee hebben ieder één wit dopje in hun oor en luisteren samen naar een opgefokte beat.

Hoe moet ik het aanpakken met Newman? Alleen praten over die ene foto lijkt het beste idee. Het is ondoenlijk om zijn oeuvre in een paar uur door te nemen; hij had zestig jaar lang gefotografeerd. Ter voorbereiding had ik de Taschen-uitgave gekocht en het boekwerk meerdere keren bekeken. Newman was een van de pioniers in kleurenfotografie. Beroemde collega’s als Berenice Abbott, Weegee en Harry Callahan liepen weg met zijn werk.

Newman was een solist. Hij reisde het liefst in zijn eentje de wereld over zonder duidelijke voorkeur voor onderwerpen. Of toch: mensen.

Ja, er stonden altijd mensen op zijn foto’s.

Prostitutes In Reno, Nevada (1971)

Prostitutes in Reno, Nevada (1971). Foto Marvin E. Newman

Klik.

De nog piepjonge bokser Cassius Clay tijdens een training in The Miami Gym. Klik. Halfnaakte prostituees aan de ochtendkoffie in het sleetse bordeel Mustang Ranch in Nevada. Klik. Olifanten met hun verzorgers door een winkelstraat in Manhattan, op weg naar het circus. Klik.

Snel, een nieuw rolletje.

Een operazanger en een pastadraaier op het jaarlijkse San Gennaro-feest in Little Italy.Klik. Mannen in lange winterjassen op Coney Island, hangend tegen gesloten rolluiken onder grote uithangborden: Ride the Hobby Horse, 10 pence.

Nog één rolletje dan.

Klik. Uitgaansvolk met vlinderdassen in een zilveren Rolls Royce op Broadway – klik! – schreeuwende neonletters, Permanent waves, worlds finest beauty salons. Klik. Rijen voor de filmzaaltjes – Sexual dynamite! – in 42nd street: Adult movie XXX Pussy in Boots. Klik. De zwarte, wapperende voile voor het gezicht van weduwe Jacky Kennedy als de kist van haar man passeert.

Klik.

Steeds weer de verzadigde kleuren uit de vijftiger- en zestiger jaren. Coca-Cola-rood, het diepgeel van de taxi’s en het verschoten oranje van zonwering. Het gevoelige celluloid van Kodachrome deed de rest.

Nog twee stations met de metro, dan moet ik overstappen.

Er strompelt een man binnen, zo te zien dakloos. Hij houdt zich vast aan een paal. Nog voor de metro optrekt, lopen mensen van hem weg. Een paar seconden later merk ik waarom; hij heeft een donkerbruine vlek achter in zijn trainingsbroek die doorloopt tot aan zijn knieën. De stank is niet te harden.

Ik was weer op die straat, net als die eerste keer op de fotobeurs, vlak achter die man in zijn iets te ruime pak

Overstap van de metro op de PATH train. Op naar Jersey, eindelijk naar Marvin E. Newman.

Of ‘Sir Wilfred The Young’ dáár wil wachten. Ietsje verder naar rechts, daar ja, bij het raam. Vanachter zijn desk wijst de portier naar een hoek van de entree van de flat. Hij pakt de hoorn van zijn bureau, tikt een paar toetsen in en wacht op verbinding.

„Sir, uw afspraak is er… mister The Young… Alright.

De portier hangt op en wijst me de weg naar de lift. Na het indrukken van het liftknopje controleer ik nog een keer voor de zekerheid de inhoud van mijn plastic zak. Een gloednieuw opnameapparaat waarmee je volgens het instructieboekje verzekerd was van radiokwaliteit, het Sony-fototoestel en mijn mobieltje met volle accu, voor als dat opnameding weigert.

Geen woord wil ik missen, nog geen slis of stotter. Een vintage foto, een echte handtekening achterop en dan ook nog zijn stemgeluid op band, dan zou ik Marvin E. Newman ‘compleet’ hebben.

Hij staat klaar als in het openingsshot van een film; aan het einde van de gang, zijn smalle gestalte afgetekend door het tegenlicht. Boven zijn hoofd hangt een bordje met EXIT erop.

Vriendelijke priemogen, grijze piekhaartjes op een nagenoeg kaal hoofd. Een gezicht met gesprongen adertjes die als rode kronkels eindigen in een verweerd landschap.

„Je hebt toch wel de PATH train genomen?”

Newman draagt een T-shirt onder zijn wijnrode trui. Ik denk altijd dat senioren dat doen om hun oude hals te verbergen.

We lopen naar binnen in het appartement met een oude maar nog glanzende parketvloer. Tegen de muur staat een bruine piano met gesloten klep, onder de ramen lage kasten vol boeken. Newman blijft midden in de kamer staan. Aarzelend loop ik naar het raam voor het uitzicht. Er hangt mist, Manhattan is nauwelijks te zien. Newman wijst naar het smalle balkon waar twee stoelen staan, met gevlochten draad tussen het frame. „Daar zitten Brigitte en ik vaak te kijken naar de bootjes op de Hudson.”

Zijn vrouw komt uit de open keuken gelopen. Grijs haar in een paardenstaart en een bodywarmer in dezelfde kleur als Marvins trui. Brigitte spreekt Engels met een Frans accent. Vroeg ze nou of ik melk of citroen in mijn thee wilde? Citroen? Nee, dan maar liever „milk, please”. Stom, ik had natuurlijk gewoon om koffie moeten durven vragen.

Als Brigitte weer in de keuken verdwijnt, gaan Marvin en ik aan een ronde tafel zitten. Ik pak mijn opnamespullen en het fototoestel uit de plastic zak.

„Net nieuw, deze camera. Wat denkt u?”

„O ja, die is prima. Ik heb precies zo’n toestel, alleen uit een andere serie.”

California (1966)

California (1966). Foto Marvin E. Newman

Hij fotografeert dus nog, digitaal inmiddels. „Ik haatte die fotorolletjes. Je moest ze altijd bij je dragen en na een stel opnamen was het op. Deze nieuwe camera’s zijn makkelijk te bedienen en lekker licht, ik kon het gewicht van die oude niet meer torsen.”

Daar is de thee al, met melk.

„En hier is citroencake voor ons drieën. Ik ben zo weg, hoor”, zegt Brigitte terwijl ze naast Marvin aan tafel schuift. Hij neemt een eerste hap; het Clark Gable-snorretje op zijn bovenlip veert mee. Ik moet het opnameapparaat maar eens aanzetten en druk op het opnameknopje. Het begint godzijdank digitaal te tellen.

Ik kijk naar Newman.

Hij schuift zijn kopje opzij: „What do you wanna know?”

Ik schrik van de vraag. Het klinkt opeens zo zakelijk, na de hartelijke ontmoeting en het kopje thee. „Het gaat over die foto uit 1956, Sun Shadow”, zeg ik. „In Holland heb ik een afdruk gekocht op een beurs.”

Hij wijst naar het reuzenboek van Taschen dat op een salontafel voor de bank ligt. „Kun je die even voor me pakken?”

Bijna zes kilo aan Newman-fotografie. Het lijkt gloednieuw en nog niet opengeslagen. De volgorde ken ik uit mijn hoofd, maar dat durf ik niet te zeggen. Ik sla het boek open en weet dat Sun Shadow als eerste spread verschijnt, de straat in tweeën gesplitst door de vouw.

Newman zet zijn leesbril op: „Deze bedoel je toch? Laat mij maar vertellen. Don’t be fooled by my age. Ik moest een serie maken voor Esquire over Wall Street. Juist dáár in het financial district, die nauwere straten zijn net een soort canyons, viel het zonlicht altijd mooi binnen in de namiddag. Ik heb mijn camera neergezet met een lange lens erop. Het was druk, mensen zijn daar net mieren. Ik zei tegen mezelf: wacht hier op je foto. Zonder een mens in beeld stelt een foto niet zoveel voor, vind ik. Toen kwam die man, op ongeveer vijftig meter bij me vandaan, en ik drukte af. Hij liep door, ik heb ’m niet aangesproken.”

Ik sla het boek open en weet dat Sun Shadow als eerste spread verschijnt, de straat in tweeën gesplitst door de vouw.

Tevreden neemt Newman nog een hap van de cake. Snel kijk ik of mijn apparaat opneemt, gelukkig, ik zie de seconden lopen. „Ik heb de foto gekocht op een beurs in Rotterdam. U heeft hem een jaar voor mijn geboorte genomen. Nu vindt u mij zeker een romanticus?”

Brigitte voelt dat het tijd is om op te staan en sluipt de gang in.

„Je bent van 1957? Alright… Ja, verzamelaars – en jij dus ook – houden van dat oude werk, net als de kunstgalerie-industrie. Ze zien het liefst een vintage-foto en horen graag dat een fotograaf in de weer was met chemicaliën. Maar een print uit mijn computer is minstens zo mooi. Voor mij blijft het precies hetzelfde beeld: when it’s beautiful, it’s beautiful. Weet je, vroeger wilde men liever zwart-wit, daar kon je van op aan. Musea kochten niets van me. Nu wel, het MoMa heeft zelfs werk van me, maar toen wisten ze niet zeker of die kleuren na jaren nog intact bleven. Ik was er al helemaal vertrouwd mee, als freelancer maakte ik kleurenreportages voor allerlei magazines, voor Sports Illustrated bijvoorbeeld. Over sport gesproken…”

Het gevaar bij oudere mensen is dat hun vertellingen vertakkingen krijgen waardoor je ver van de stam raakt. Ik voel al wat voor een middag dit gaat worden.

„… Onlangs kreeg ik een award op mijn oude school, het Brooklyn College. In die tijd liep ik hard, ik was een half-miler. Het was vechten om onder de twee minuten te finishen. Het lukte maar niet. Ze wisten dat nog, dus toen ik op het podium moest komen, zeiden ze: „Marvin, we weten dat je gaat speechen: onder de twee minuten, please.” Er zat iemand met een stopwatch in de zaal. Het is me gelukt, haha!”

Newman kijkt me aan: „But anyway.”

Het is aan mij om die aardige Marvin bij de les te houden: „Weet u wie die man is die over de straat loopt?”

„Geen idee. Het kan een bode zijn. In die bankwereld werd alles nog op papier en met de hand gedaan. Maar de meeste financiële mensen droegen een net pak met een stropdas. En vaak een straw hat. Deze man draagt een doodnormale fedora. In mijn computer heb ik nog een scan van een foto van een bankemployee met zo’n strooien hoed, ook uit 1956.”

Die foto ken ik, hij staat verderop in het Taschenboek, maar ik wil Newman niet onderbreken. Hij glijdt met zijn vingertoppen over de boekpagina’s. „Die schaduwen in de straat wilde ik zo donker mogelijk hebben, dat je er verder niks meer in ziet; alleen zwart, als contrast met het zonlicht. Ik wilde de print precies hebben zoals het daar was op die middag. Wat jij aan de muur hebt hangen, dat zag ik in 1956 precies zo voor mijn lens.”

Misschien weet hij, vierenzestig jaar na dato, nog iets over dat witte frutseltje op het asfalt, naast de schoen van de man. Ik wijs het aan en kijk Newman vragend aan.

New York Stock Exchange (1958)

New York Stock Exchange (1958). Foto Marvin E. Newman

Hij knikt: „I know. It’s a piece of paper.

Pagina na pagina wordt omgeslagen. Steeds met een nieuw verhaal. Na een uur schuift Newman zijn stoel naar achteren: „Kom, we gaan naar mijn archief, dan zoek ik in mijn computer de scan van die man met zijn strooien hoed op.”

We lopen naar het einde van de gang. Newman duwt de deur open. Daar zit Brigitte tussen de stalen archiefkasten. Ze kijkt op van haar tijdschrift en staat meteen op, klaar om te verkassen.

„Nog thee? Met melk weer?”

Ik hoef niets meer. Newman wil nog wel. „Ik ben een echte theedrinker.”

Hij wijst een stoel aan naast de zijne, die recht voor een enorm Apple-computerscherm staat. „Samen met mijn zoon Harrison ben ik al mijn foto’s aan het digitaliseren. Ik hoop dat ik het nog ga halen.”

Er is geen houden meer aan. Newman zit achter zijn computer en klikt in het scherm onophoudelijk allerlei bestanden aan. Bij iedere muisklik duurt het lang voordat een foto in beeld verschijnt. Newman wordt ongedurig van het wachten.

„Hold on.”

Als er eenmaal een gescande foto verschijnt, komt er meteen een fotobijschrift op in zijn hersens. Het geheugen heeft Newman niet in de steek gelaten.

Een jongen op straat, met een opgeblazen kauwgombel voor zijn gezicht. „Dat was in de wijk South Side, Chicago. Gemaakt met een 4×5 Linhof Technika-camera. Je kijkt dwars door dat kauwgom heen, zie je dat? Elton John heeft hier een print van gekocht.”

Een rokende loop van een tank tijdens de Jom Kipoer-oorlog: „Deze foto stond op de cover van International Newsweek, helaas niet op de Amerikaanse, omdat precies in die week Nixon aftrad. Pech.”

„Hang on.

Muisklik na muisklik. Foto na foto. Het begint buiten al te schemeren, zie ik achter de rug van Newman langs. Dieper en dieper duikt Newman in zijn archief. Na twee uur pak ik mijn recorder om te checken of hij het nog steeds doet. Ik druk op ‘stop’ en zoek naar het begin van de opname. Gekraak. Daarna hoor ik de stem van Newman: „What do you wanna know?”

„Alles staat erop”, zeg ik.

Geen idee wat vlak voor en na dit bevroren moment met de man in pak gebeurde. Ik hoefde het ook niet te weten.

We lopen terug naar de woonkamer. Met mijn camera wil ik nog snel een paar foto’s van Newman nemen. Of hij even in het midden van de ruimte wil gaan staan. Door de zoeker zie ik hoe een sodastreamer in de keuken op zijn schouder lijkt te staan.

„Klein stukje naar links.”

Wacht, nu groeit er een verrekijker op statief uit zijn oor. Ik laat het maar zo en druk op de ontspanner.

„Nog een selfie?” vraag ik en heb meteen al spijt dat het woord überhaupt is gevallen. Ik had in mijn hotelkamer uitgezocht hoe het moest: je kon het afkijkschermpje omdraaien en dan ging het toestel automatisch in de juiste stand.

Newman kan zien welk kader ik maak. Gênant. Het resultaat ziet er slecht uit: mijn wanhopige lach, dubbele onderkinnen, geen compositie en Brigitte in beeld zonder dat ze het door heeft.

Klaar.

Ik graai mijn spullen bij elkaar en bedank Newman en zijn vrouw.

„Met de PATH train ben je zo weer aan de overkant”, zegt hij in de deuropening, als ik al op weg ben naar de lift.

In de avond maak ik vanuit mijn hotel nog een wandeling over de Williamsburg Bridge; de volgende dag vlieg ik terug. Op Bedford Avenue loop ik langs bij Goorin Bros, een moderne hoedenzaak. Een nieuwe hoed kopen, het is traditie als ik in New York ben. Er staat een verkoper met rode hipsterbaard midden in de zaak. Ik zoek een fedora, als knipoog naar mijn foto. Hij loopt naar de muur en trekt er een van de plank. De hoed is niet op klassieke wijze gemaakt; het vilt voelt stug, de rand loopt niet egaal rond en binnenin is de hoofdmaat niet secuur met een getal genoteerd maar slechts met een letter, de M van ‘medium’.

Toch koop ik de fedora. Dat doe je weleens, impulsief iets kopen en direct na betaling al spijt hebben.

Met de hoed in een papieren zak loop ik terug over de brug naar de Lower East Side. Het begint flink te regenen. Ik prop de verpakking in een volle vuilnisbak en loop met de hoed op mijn hoofd richting het hotel.

Feast Of San Gennaro, Little Italy, New York (1952)

Feast Of San Gennaro, Little Italy, New York (1952). Foto Marvin E. Newman

In mijn kamer doe ik het licht aan en kijk ik in de spiegel boven de wastafel. De beigekleurige fedora ziet er verzopen uit. Alsof ik een nat stuk karton op mijn hoofd heb.

Eenmaal thuis in Rotterdam laat ik mijn koffer achter in de hal onder de kapstok. Uitpakken komt de volgende dag wel. In de achterkamer doe ik het licht aan en ga aan tafel zitten.

Vertrouwd uitzicht op Sun Shadow.

De man is geen millimeter opgeschoven, hij stapt nog steeds van het trottoir. Voor de zoveelste keer. Na mijn bezoek weet ik op welke afstand de camera van Newman stond. Het was een namiddag geweest in het financial district en hij had de tijd genomen. Newman zag het als een perfecte locatie voor een filmisch shot: een strook zonlicht in een verder donkere omgeving. Het wachten was op de mens in het kader.

Een collega van Newman, mede-New Yorker Garry Winogrand, zei over fotografie: een foto laat alleen maar zien hoe iets eruitziet op het moment dat het gefotografeerd is.

Hij had gelijk.

Geen idee wat vlak voor en na dit bevroren moment met de man in pak gebeurde. Ik hoefde het ook niet te weten. Dit beeld was zo helder en rustig voor me. Zo vertrouwd, zo eenvoudig van sfeer. Het was veel. Het was genoeg.

Newman: „What do you wanna know?”

Ik had moeten zeggen: „Niks.”

Als ik van tafel op sta, zie ik mezelf weerspiegeld in de glasplaat. Met de dimmer aan de muur doof ik het licht over New York. Het wordt langzaam donker op de foto, donker in mijn kamer. Zonder dat ik hem zie, weet ik dat de man daar loopt en zal blijven lopen.

Voetje voor voetje schuif ik vooruit.

Op naar het diepe zwart.