Opinie

Wat als iemand op de mesthoop blijft zitten?

Marjoleine de Vos

Soms, als ik ’s avonds na het eten nog een eindje omloop, om de verrukkingen van de stilte en nergens een mens te zien, denk ik aan de stemmen die na de moord op een vrouw zeiden: „Wat deed ze daar dan ook in haar eentje?” Even leek dat toen een juiste vraag. Maar tegelijkertijd dacht ik ook: maar zó vreselijk is de wereld niet. Het is niet zo dat men altijd moet vrezen verkracht en vermoord te worden als men een eindje alleen gaat fietsen of lopen. De mensen die dat zeiden waren bang, weerden het ongeluk af door te zeggen: „Stóm”, en te denken: dat zou ik nooit doen.

Ik loop dus gerust buiten, maar denk wel aan onze neiging om altijd de schuld te geven aan degene die het ongeluk treft. Omdat we de wereld dan beter begrijpen, omdat we zo graag willen dat alles betekenis heeft, schrijft Ad van Nieuwpoort, predikant van de Haagse Duinzichtkerk in Leven zonder oplossing, een boekje over het bijbelboek Job.

Job gaat over een man die alles verliest, zijn bezittingen, zijn huis, zijn kinderen, zijn gezondheid – uiteindelijk zit hij stinkend en melaats in de as en krabt zich met een potscherf, hij die zo welvarend was en bovendien zo goed en zo aardig.

Zo godvrezend ook. Makkelijk als je het zo goed hebt, vindt de Satan. Doet-ie ook als-ie het niet goed heeft, hoor, zegt God. Probeer maar.

Job is een bijbelboek dat enorm tot nadenken aanzet, en Van Nieuwpoort heeft dat ook gedaan. Dat stimuleert de lezer dan weer tot eigen gedachten, tot tegenspraak, tot introspectie.

„Opgehouden te komen zijn die mij het naast waren, en die ik kende zijn mij vergeten”, zegt Job.

Zo gaat het als iemand ongelukkig is, ziek, depressief, tot ellende vervallen. We vinden dat allemaal vreselijk, hebben met de persoon in kwestie te doen, maar ik ben zelf eerlijk gezegd ook wel eens de straat over gestoken als ik iemand zag aankomen die in de rouw was. Niet uit angst voor dat het mij ook zou kunnen overkomen, maar uit verlegenheid, onhandigheid: wat moet ik zeggen? Hoe moet ik doen? De angst voor je eigen onbeholpenheid kan zich omzetten in onaardig vluchtgedrag. „Je hoeft alleen maar te luisteren”, zeggen betere mensen, maar je moet wel eerst leren hoe dat moet.

En wie houdt dat luisteren echt lang vol? Als iemand ongelukkig blijft, en niet getroost kan worden, op kan kijken, de rug kan rechten, hoe lang blijven de mensen dan komen? Dan zeggen we tegen elkaar: „Hij doet er zelf ook niets aan.” Of: „Ze gaat wel érg op in haar verdriet.” Als iemand lang ziek is, neemt de belangstelling af.

Allemaal afweer, misschien inderdaad uit angst, niet alleen of vooral voor het ongeluk als wel voor de houding van de ongelukkige. Dat je zelf ook zo zou zijn, zo terneergeslagen, zo onmachtig om jezelf te helpen, om weer terug te keren tot het leven. Dan zie je andermans onmacht liever niet, of keurt die af. Alsof het allemaal ook best anders had gekund. Dan ben je zelf als de vrienden van Job, die hem aanpraten dat het toch wel aan hem zal liggen.

Met Job komt het uiteindelijk weer goed. Het leven keert weer. Dat vindt Van Nieuwpoort een soort antwoord: het gewone leven, dat is waar het om gaat. Dat is natuurlijk ook zo, daar gaat het om. Maar wat als dat níét terugkeert en iemand op de mesthoop blijft zitten? Wie is de trooster voor de ontroostbare?

En zo’n verwijtend zinnetje krijg je ook al niet meer over de lippen.

Marjoleine de Vos is redacteur van NRC.

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.