Het inzicht kwam pas na een tijdje: Liza Diane Gordin was zelf een van die eerstegeneratiestudenten waar ze voor haar bachelorscriptie onderzoek naar deed. „Ik had me dat nooit gerealiseerd, maar opeens begreep ik mijn eigen worsteling.”
Het onderzoek van Gordin (24) is genomineerd voor de Hoger Onderwijs Scriptieprijs van de Landelijke Studentenvakbond en Science Guide. Uit data van de Educatieve Agenda Limburg haalde ze dat het verwachtingspeil van zowel eerstegeneratiestudenten als van hun ouders bij voorbaat lager is en dat ze op open dagen minder vaak om extra toelichting durven te vragen dan studenten met hogeropgeleide ouders. „Zo staan ze bij voorbaat met 2-0 achter. Het speelt het sterkst in Noord-Limburg en de voormalige mijnstreek.”
Gordin groeide op in het Belgische Lanaken, net over de grens bij Maastricht. Haar ouders zijn hardwerkende mensen zonder hogeronderwijservaring en komen uit Rusland. Haar moeder staat als verkoopster in een winkel, haar vader werkt als chauffeur bij een transportbedrijf.
Net als de eerstegeneratiestudenten in haar onderzoek moest Gordin zelf uitvinden wat ze na de middelbare school wilde doen. „In België gaat dat met SID[studie-informatiedagen]-ins. Dan staat de hal van de school vol met stands van studies. Als leerling mag je daarin gaan ‘zwemmen’. Nederland heeft het iets beter geregeld met studiekeuzelessen en decanen. Maar eerstegeneratiestudenten krijgen hooguit een vaag idee van het mogelijke studieverloop en de wereld eromheen.” Ze weten minder over de keuzemogelijkheden binnen de studie, de gang van zaken op de universiteiten en de tijd erna.
In overleg met ouders die zelf niet studeerden, wordt vaak gekozen voor een studie die leidt tot een herkenbaar beroep met goede financiële perspectieven, in Gordins geval geneeskunde. „Uiteindelijk werd het psychologie. Maar meteen na aankomst op de Vrije Universiteit Brussel ging ik twijfelen en ben ik zonder het thuis te vertellen kunstgeschiedenis/archeologie en communicatiewetenschappen gaan studeren. Na een half jaar was ik zo ongelukkig dat ik stopte. Dat shockeerde mijn ouders, net als mijn eerdere studieswitch.”
Inhaalspurt
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/11/data52200543-bfd6d0.jpg)
Bij het University College Maastricht, waar ze door een vriend op werd gewezen, konden haar ouders zich maar weinig voorstellen. Gordin had het er in haar eerste jaar heel moeilijk en bleef worstelen. „De studie en de betrokken sfeer waren geweldig. Maar toch dat stemmetje: hoor ik hier wel? En het voortdurende gevoel dat je een inhaalspurt moet maken. De geschreven en ongeschreven regels waren nieuw voor mij.” Die regels gaan over de mogelijkheden van stages en uitwisselingen, het belang van studieverenigingen of activiteiten buiten het curriculum voor op je cv, het opbouwen van een netwerk tot het gepaste gedrag op diverse plaatsen binnen de universiteit.
„Terwijl mijn medestudenten diplomaten, expats en ondernemers als ouders hadden en ook nog eens een Instagrammable leven leken te leiden, moest ik hard blokken, had ik een baantje ernaast, deed ik vrijwilligerswerk en was ik al blij als ik wat tijd kon vrijmaken voor sport.”
Na het behalen van haar bachelor loopt Gordin in Berlijn stage bij grote non-profitorganisaties op het gebied van burgerschapsbevordering en bewuste voeding. Volgend jaar wil ze starten met een master. „Nu denk ik aan sociale wetenschappen op de Universiteit van Amsterdam, maar dat kan nog veranderen.”
Tijdens de studie wil ze verder onderzoek doen naar pionierstudenten. Tegelijkertijd voelt ze de noodzaak om iets praktisch bij te dragen „bijvoorbeeld via het opzetten van een online mentorenprogramma”. Zo hoeft ze niet te wachten op de afronding van wetenschappelijk onderzoek. „Bij echte onderzoeken kost het vaak twee jaar om het geld te vinden. Daarna kost het vier jaar om gegevens te verzamelen en uit te werken. Daarmee gaan veel tijd en nieuwe generaties studenten verloren.”
Door het koppelen van middelbare scholieren zonder ouders met universitaire ervaring aan eerstegeneratiestudenten kan volgens Gordin een slag worden gemaakt. Ervaringsdeskundigen kunnen de problemen van de aankomende studenten herkennen. En de prestaties van eerstegeneratiestudenten zouden best uitbundiger gevierd mogen worden. „Dat draagt bij aan hun trots en zelfvertrouwen.” Bij universitaire begeleiding van pionierstudenten mist ze soms urgentie. „Het is vaak kleinschalig en bureaucratisch.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2016/04/villwijk2.jpg)
Nederlandse universiteiten lopen op dit gebied achter op die in de Angelsaksische wereld, erkent Natasja Reslow van het bureau diversiteit en inclusiviteit van de Universiteit Maastricht (UM). „Universiteiten in de Randstad zijn vaak het verst. De UM heeft ook gekeken naar beleid op universiteiten in Noordrijn-Westfalen. Het werk van onze taskforce begint met vragen naar het opleidingsniveau van de ouders bij inschrijving. Dan komt de groep in beeld en kun je extra mogelijkheden bieden: begeleiding en beurzen bijvoorbeeld, en ook voorlichting door eerstegeneratiestudenten over de universiteit op middelbare scholen.”
Gordin is niet alleen geïnteresseerd in pioniers vlak voor en tijdens hun studie. Ze is eveneens benieuwd naar het daaropvolgende werkzame leven. Staan de eerstegeneratiestudenten dan nog altijd op achterstand ten opzichte van de anderen? Het zou Gordin niet verwonderen als dat zo is. Zelf blijft ze een soort ongemak voelen: „Het gevoel van ‘hoor ik hier wel’ blijft sluimeren. Laatst vroeg iemand me waar ik trots op ben. Met moeite kon ik iets bedenken en het kostte me nog meer moeite om dat hardop uit te spreken.”