Opinie

Eens waren ze vrienden

Frits Abrahams

Tot de langspeelplaten die ik nooit zal wegdoen, behoren die van The Band. Ik kocht ze een jaar of vijftig geleden bij muziekhandel Vink in de stad Groningen. Het zijn de eerste drie platen van The Band: Music from Big Pink (met een door Bob Dylan getekende hoes), The Band en Stage Fright.

Uit een van de hoezen vallen allerlei knipsels over The Band: recensies van platen en optredens, interviews met bandleden. Niet zonder jaloezie lees ik de recensies van hun legendarische optredens op 5 en 6 juni 1971 in Amsterdam (Concertgebouw) en Rotterdam (De Doelen).

Popjournalist Jip Golsteijn schreef in 1997 in De Telegraaf: „Ik zat erbij – Concertgebouw, rij 5, gangpad – en keek ernaar, het beste popconcert dat ik ooit heb gezien. (…) Na afloop had ik het gevoel dat mijn ziel was volgelopen met puur geluk.” Oud-redacteur Warna Oosterbaan van NRC Handelsblad was er ook bij en schreef in 1993 in een terugblik: „Na afloop verlieten wij geschokt het Concertgebouw. Dat The Band goed was, wisten we al. Maar zo goed, daar waren we niet op voorbereid.”

De bandleden waren verrast door het onthaal in Nederland; andere optredens in Europa waren lang niet zo goed bezocht. Robbie Robertson, de man die de meeste songs schreef, zei destijds tegen Elly de Waard in Vrij Nederland: „Maar dat onze concerten in Amsterdam [twee van elk een uur op dezelfde avond] in één dag uitverkocht waren, vonden we ongelofelijk, geweldig en verbijsterend.”

Nuchter verwoordde hij het credo van zijn band: „We zijn niet poenig, er is geen showbusiness. Het enige dat we doen is muziek spelen en zingen, telkens weer op de beste manier die we kunnen. En dat is het.”

Ze hadden toen hun eerste drie platen achter de rug en verkeerden op de toppen van hun kunnen. Daarna trad schrikbarend snel het verval in, veroorzaakt door de bekende demonen van de popmuziek: drank en drugs.

Hun muziek was een zeer authentiek mengsel van folk, blues en rock, vervat in melodieuze songs die nu eens niet hoofdzakelijk over de liefde gingen, maar vooral over de geschiedenis van Amerika. Vier van de vijf bandleden kwamen overigens uit Canada: Robertson, Rick Danko, Richard Manuel en Garth Hudson; alleen Levon Helm was Amerikaan.

Nadat al in 1976 door Martin Scorsese de film The Last Waltz over hun afscheid werd gemaakt, draait er nu een nieuwe documentaire in de bioscopen: Once Were Brothers van Daniel Roher, waarin Robertson zijn verhaal over opkomst en neergang van de groep vertelt. Voor de fans voegt hij niet veel toe, maar toch vond ik het een boeiende documentaire, onmisbaar als popmuzikaal tijdsdocument.

Tegen het einde ook een verdrietig stemmende film, want ze waren als jonge artiesten weliswaar niet ‘poenig’, later ontstonden er vooral tussen Helm en Robertson, ooit boezemvrienden, toch enorme ruzies over poen – de royalty’s van hun nummers. Robertson zegt daar weinig over en hij zwijgt ook over de zelfmoord van Manuel in 1986.

Robertson profileert zich in deze film als de enige in de groep die een normaal burgerlijk leven nastreefde. Steeds vaker schreef hij de songs terwijl de anderen hun roes uitsliepen. Dat kon niet goed blijven gaan, maar als liefhebber van deze muziek verlaat je zelfs een halve eeuw later toch met plaatsvervangende spijt de bioscoop. Jongens, moest dat nou zó?