Mark van Ostaijen en Joost Röselaers zeggen in hun artikel Bestuurders maken alles tot crisis (24/8) dat bestuurders, door ontkerkelijking en individualisering, legitimatie van hun handelen zoeken in het hier en nu. De elkaar opvolgende ‘crises’ bieden hen uitkomst hun soevereiniteit te tonen door ‘handelend’ op te treden. Of ontkerkelijking of individualisering de enige oorzaken hiervan zijn weet ik niet.
Wel is het zo dat de (sociale) media fors bijdragen aan het creëren en in standhouden van een permanent ‘crisisgevoel’. Illustratief in de politiek voor dit voortdurende crisisgevoel is de zogeheten Crisis- en herstelwet. Die bestaat nu al meer dan tien jaar. Die bevat regels met betrekking tot ‘versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten’.
Die wet kwam er vanwege de bankencrisis in 2008, maar wordt nog steeds voor van alles en nog wat ingezet. Doel was om tijdelijk (in de herstelperiode) niet aan (normale) wetten te hoeven voldoen, zoals aan de eisen van inspraak van burgers en democratische besluitvorming of vooruit te lopen op wetten die er nog niet zijn maar er wel aankomen. Daarmee kan de uitzondering de regel worden.
De Raad van State adviseert al jaren om hier een einde aan te maken. Voor ministers is de wet echter een praktisch handvat als er weer een nieuwe crisis opborrelt. Dan kan snel ‘opgetreden’ worden. Dat dit de rechtsstaat aantast klopt.
Maar er is nog iets veel ergers aan de hand. Bestuurders, vooral de lokale, durven niet veel meer. Vrijwel elk besluit dat een bestuurder wil doorvoeren, op basis van een – naar hij denkt – breed gedragen maatschappijvisie, roept weerstanden op. En niet zomaar wat gemor, maar tegenstand van een zeer luidruchtige, intimiderende, minderheid die hem het leven zeer zuur kan maken. Tot aan persoonlijke bedreigingen toe. Daartegen optreden doen we niet echt. Deze ontwikkeling is zeer schadelijk voor onze democratie.