‘Israël martelde verdachte Palestijnen van een ngo gesteund door Nederland’

Mensenrechten Israël verdenkt twee Palestijnse medewerkers van een door Nederland gefinancierde organisatie van terrorisme. Volgens hun advocaten moet Nederland zich kritischer opstellen wanneer Israël Palestijnen martelt op basis van verdenking van terrorisme.

Tijdens een betoging in Jeruzalem in oktober 2019 betuigen Palestijnen steun aan Samir Arbid, die door Israël wordt beschuldigd van een terreuraanslag.
Tijdens een betoging in Jeruzalem in oktober 2019 betuigen Palestijnen steun aan Samir Arbid, die door Israël wordt beschuldigd van een terreuraanslag. Foto Ahmad Gharabli / AFP

Twee medewerkers van de Palestijnse landbouworganisatie UAWC die door Israël worden verdacht van een terroristische aanslag, zijn in gevangenschap gemarteld. Ondanks een verbod martelt Israël Palestijnse gevangenen nog steeds regelmatig.

De twee worden verdacht van betrokkenheid bij een aanslag waarbij vorig jaar een explosief een zeventienjarig meisje doodde en haar vader en broer verwondde. De kwestie speelt op tot in politiek Den Haag omdat Nederland in het kader van een hulpproject een deel van de salarissen van de twee medewerkers heeft betaald (zie inzet).

Samir Arbid (45) zou volgens de Israëlische aanklacht het brein achter de aanslag zijn. Ook zou hijzelf het explosief tot ontploffing hebben gebracht dat verborgen was bij Ein Bubin, een bron bij een Israëlische nederzetting in Palestijns gebied waar Israëliërs graag recreëren. Abdul Razaq Farraj (57) zou de aanslag hebben gesteund en ook nieuwe leden hebben geworven voor de PFLP, de organisatie die achter de aanslag zou zitten en die ook in de Europese Unie geregistreerd staat als terroristische organisatie.

Samir Arbid wordt op 26 augustus 2019, drie dagen na de dodelijke aanslag, voor het eerst opgepakt. Een rechter laat Arbid op 10 september gaan, maar twee weken later wachten Israëlische commando’s hem op voor de deur van het UAWC-kantoor. Nadat hij is ondervraagd in het beruchte Mascobiacentrum in Jeruzalem, wordt hij in kritieke toestand in het ziekenhuis opgenomen. Hij moet beademd worden en heeft onder meer ribbreuken en acuut nierfalen. Pas een dag later worden zijn familie en advocaat geïnformeerd.

De Israëlische veiligheidsdienst Shin Bet stelt in een verklaring dat Arbid tijdens zijn ondervraging onwel werd en „in overeenstemming met de procedures is overgebracht naar het ziekenhuis voor medische onderzoeken en behandeling”.

Hij is bijna doodgemarteld, zegt Sahar Francis, directeur van de Palestijnse organisatie Addameer die Arbid en andere gevangenen juridisch bijstaat. „De Israëlische veiligheidsdiensten dachten dat hij het niet zou overleven. Daarom moesten ze zijn ziekenhuisopname wel bekendmaken, want wat hadden ze achteraf moeten zeggen als hij dood was gegaan?”

Amper bij bewustzijn gekomen, ziet Arbid de ondervragers alweer aan zijn ziekenhuisbed staan. Zijn advocaat krijgt hij niet te spreken. Als die weken later toegang krijgt, mag hij niet onder het laken kijken waar Arbids voeten en hoofd vol beurse plekken uitsteken. Foto’s nemen is verboden. De ondervragers hebben wel een video opgenomen waarop Arbid volgens hen een bekentenis doet, vertelt Francis.

De zaak van Arbid trekt internationale belangstelling. Experts van de VN-mensenrechtenraad verzoeken in oktober 2019 om een onafhankelijk onderzoek, mensenrechtenorganisaties geven bezorgde verklaringen uit.

In de tussentijd is ook Abdul Razaq Farraj gearresteerd. Volgens Addameer ondergaat Farraj diverse vormen van marteling. Hij wordt hard geslagen, wakker gehouden en gedwongen in onmogelijke houdingen te blijven zitten – zijn ondervragers laten hem weten dat ze sinds 2002 geen gevangene van zijn leeftijd meer zo hard onder handen hebben genomen. Ook zetten ze hem onder druk door te dreigen zijn jongste zoon iets aan te doen, die tegelijk met zijn vader is vastgezet.

De ondervragingen in deze zaak zijn „heel hard en gewelddadig, tegen de regels” geweest, zegt Lea Tsemel in haar kantoortje in Jeruzalem. De bekende mensenrechtenadvocate staat één van de andere verdachten bij uit het groepje van vijf dat is aangeklaagd voor deze aanslag. „Marteling is in Israël een bekende praktijk”, zegt Tsemel. „Het is zelfs toegestaan.” Ze duidt op een uitspraak van het Israëlische Hooggerechtshof in 1999, die marteling verbiedt maar een uitzondering maakt voor zogenaamde ‘tikkende tijdbom’-situaties: indien een terroristische actie zou kunnen worden voorkomen door een bekentenis, kan een ondervrager zich beroepen op „noodzaak” om niet vervolgd te worden voor ongeoorloofde ondervragingsmethoden.

Begrip ‘noodzaak’ aldoor opgerekt

Volgens Palestijnse en Israëlische mensenrechtenorganisaties is marteling nog steeds systematisch en wordt het begrip „noodzaak” steeds verder opgerekt. Er is in de laatste twaalf maanden zelfs een sterke toename van het aantal „noodzaak”-ondervragingen, volgens een recent rapport van het mede door Tsemel opgerichte Openbaar Comité tegen Foltering in Israël (PCATI), dat getuigenissen van gevangenen optekent.

Israël ontkent dat het om marteling gaat en rept van „speciale verhoormethoden”. Wat onder die speciale verhoormethoden wordt verstaan, legde een ondervrager in 2017 zelf aan de Israëlische krant Haaretz uit. De ‘bananenhouding’ bijvoorbeeld, waarbij een gevangene achterover op een kruk of tafel ligt met handen en voeten gebonden. Of urenlang in hurkstand zitten – tot de gevangene omvalt en de ondervragers hem weer in positie schoppen en slaan. Isoleercellen en gevangenen wakker houden met luide muziek of licht, horen er standaard bij.

Toegang tot een advocaat wordt verdachten ‘om veiligheidsredenen’ routinematig geweigerd. Vaak komt het niet tot een aanklacht; Palestijnse gevangenen kunnen in Israël maanden en zelfs jaren worden vastgehouden zonder proces. Maar áls er een aanklacht komt, leidt die vrijwel altijd tot een veroordeling.

Ondanks herhaalde beloften heeft Israël marteling nog steeds niet expliciet strafbaar gesteld. In de zaak-Arbid besloot het Hooggerechtshof toen hij na weken in het ziekenhuis enigszins aan de beterende hand was, dat de verhoren gewoon mochten doorgaan zonder aanwezigheid van een advocaat.

De uitzonderingen die Israël maakt, zijn door de VN-commissie tegen marteling meermaals verworpen. De VN-conventie tegen marteling en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straf, die Israël in 1991 ratificeerde, kent geen uitzonderingen, benadrukte de commissie in haar meest recente periodieke verslag. Marteling is marteling.

Toen in 2017 het Israëlische Hooggerechtshof stelde dat een Palestijnse gevangene niet was gemarteld omdat de behandeling niet genoeg pijn had gedaan, noemde de VN-rapporteur dat argument „onacceptabel” en een „vrijbrief voor marteling”. Volgens een in 2018 verschenen Human Rights Watch-rapport is overigens ook in Palestijnse gevangenissen marteling aan de orde van de dag.

1.300 klachten, één onderzoek

Het probleem is dat marteling in maar weinig gevallen is aan te tonen. Er is een officiële klachteninstantie bij het ministerie van Justitie. Van de 1.300 klachten die het PCATI daar de afgelopen vijf jaar indiende, leidde één tot een strafrechtelijk onderzoek. Omdat familie en advocaten nauwelijks worden toegelaten tot de verdachten, is er bijna geen documentatie. Een publieke verklaring, zoals in het geval van Arbid, is zeldzaam. Verhoorverslagen worden meestal niet vrijgegeven, medische rapporten zijn onvolledig. De camera’s die na lang aandringen sinds 2018 in verhoorkamers hangen, nemen de verhoren niet op.

Het Israëlische ministerie van Justitie stelt in reactie op vragen van NRC dat de klachteninstantie ook „aanvullend bewijs” in de vorm van getuigen of documenten verzamelt, zonder deze nader te specificeren. De woordvoerder merkt in zijn reactie ook op dat de meeste ondervraagden terrorismeverdachten zijn die er belang bij hebben beschuldigingen jegens hun ondervragers te uiten over de ondervragingsmethoden, omdat dit hun rechtszaak zou kunnen helpen.

De advocaten van de UAWC-medewerkers verwachten op de eerstvolgende zittingsdag, donderdag 20 augustus, ook een antwoord op hun bezwaar tegen het achterhouden van informatie voor de verdediging om ‘veiligheidsredenen’. „Ik geef ons weinig kans”, zegt Sahar Francis. „Mijn ervaring van de afgelopen 25 jaar is dat die informatie bijna altijd geheim blijft.”

In artikel 15 van de Conventie tegen Marteling staat dat „een verklaring die afgelegd is als gevolg van marteling niet mag worden gebruikt als bewijs in een proces”. Dat het Israëlische systeem bekentenissen na marteling als geldig bewijs beschouwt, botst daarmee. Nederland zou als rechtsstaat meer vraagtekens moeten zetten bij de Israëlische beschuldigingen van terrorisme, vinden de advocaten. „Dit soort ondervragingsmethoden zijn geen garantie om de waarheid te ontdekken”, zegt Tsemel.