Waarom wil de coalitie geen structurele loonsverhoging voor medewerkers in de zorgsector? Daar worden diverse redenen voor genoemd.
De eerste is: Volksgezondheid betaalt jaarlijks al extra voor deze lonen. Van Ark wees er vorige week in de Tweede Kamer ook op dat het ministerie „al meer dan een miljard bijplust zodat goede cao’s kunnen worden afgesloten”.
Ze doelt daarmee op het in 1999 gesloten OVA-convenant. OVA staat voor ‘overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling’ en wordt gebaseerd op een cijfer van het Centraal Planbureau. Dat percentage – over 2020 afgerond 3,3 procent – zegt iets over de loonstijgingen in het bedrijfsleven. Het ministerie betaalt die percentuele stijging aan de zorg. Dat geld kunnen zorgaanbieders gebruiken om gunstige cao’s af te sluiten.
Deze aanpak leidde volgens Van Ark „in de afgelopen tientallen jaren” tot „forse loonsverhogingen”. En, zo benadrukte ze: in het onderwijs of voor de politie is deze regeling er niet. Juist in de zorg is het dus „echt wel goed geregeld”, vindt ze.
Waar het om ziekenhuisverpleegkundigen gaat, klopt het dat Nederland volgens de OESO in de top-10 van bestbetalende landen staat, vergeleken met 32 andere rijke landen.
‘Relatief goed verdienen’
Hoeveel dé verpleegkundige verdient, is niet te zeggen. Dat is afhankelijk van werkplek, (vervolg-)opleiding en ervaring. Onder de vorige ziekenhuis-cao leverde de hogere schaal ‘gespecialiseerd verpleegkundige’ tussen de 2.336 en 3.490 euro bruto op. Daarnaast zijn er toeslagen voor onregelmatige diensten en overwerk.
Afgelopen tijd werden nieuwe cao’s afgesloten. Personeel van ziekenhuizen krijgt er in twee stappen 8 procent loon bij. Daarnaast krijgen ziekenhuismedewerkers met een fulltime functie een bruto-uitkering van 1.200 euro over 2019. Medewerkers in de verpleeg- en thuiszorg krijgen er in twee jaar 7,4 procent loon bij. Voor deze verhogingen is het OVA-potje te klein, dus het wordt nog een flinke opgave voor werkgevers om daaraan te voldoen. Ziekenhuizen lieten al weten daarbij te hopen op steun van het ministerie.
„Relatief is het salaris in ziekenhuizen niet achtergebleven”, zegt Michiel Verkoulen, econoom bij adviesbureau Zorgvuldig Advies. „Juist in ziekenhuizen niet, de wijkzorg en ouderenzorg krijgen minder aandacht en daar zijn relatief minder goede cao’s afgesproken.”
Naast de OVA-bijdrage nog meer ‘bijplussen’ kost volgens Van Ark „vele miljarden extra”. In de Kamerbrief verwijst ze naar berekeningen van het Centraal Planbureau. Dat becijferde dat een salarisverhoging van 1 procent voor de zorgsector jaarlijks 560 miljoen kost. Het jaar erop wéér 1 procent erbij zou structureel 1,1 miljard euro betekenen.
Het is belangrijk, zegt Marcel Canoy, econoom bij de Vrije Universiteit Amsterdam, dat politici duidelijk zeggen voor wie een verhoging van het salaris precies zou zijn en tot welke kosten het leidt.
Verkoulen is het daarmee eens. „Zorg is een ruime term. Willen we iedereen beter betalen? Ik denk dat de meeste mensen in deze discussie bedoelen: verpleegkundigen in het ziekenhuis. Dan is het goed je te realiseren dat zij al redelijk goed verdienen. Als je mij vraagt waar de grootste problemen in de zorg liggen, is dat eerder de bij ouderenzorg of bijvoorbeeld bij de GGZ, waar de wachtlijsten heel lang zijn.”
Zorgpremies
Als de coalitie toch voor hogere lonen in de zorgsector zou kiezen, hoe zouden deze worden betaald? Voor een antwoord op die vraag is het goed om naar het zorgstelsel te kijken. „Op dit moment is het zo dat we in Nederland het grootste deel van de uitgaves aan zorg uit zorgpremies halen”, zegt Verkoulen. „Daarvan is het grootste deel inkomensafhankelijk, op het loonstrookje aangeduid als de ‘bijdrage Zorgverzekeringswet’. Een kleiner deel komt van de maandelijkse premies die worden betaald aan zorgverzekeraars. In het zorgstelsel is vastgesteld welk deel uit de premies wordt betaald en welk deel uit belastinginkomsten. Stijgende zorguitgaven horen betaald te worden via de zorgpremies. Hogere lonen kunnen verdiend worden door te bezuinigen in de zorg, of door hogere premies.”
Dat laatste wil in ieder geval de oppositie niet. Het geld kan toch ook ergens anders vandaan komen? Lilian Marijnissen (SP) stelde voor het geld via de winstbelasting op te halen. „Het kabinet is immers nog steeds voornemens deze voor de grote bedrijven verder te verlagen. Laten we dit gewoon niet doen, maar zeggen: het geld dat dit oplevert, steken we in hogere salarissen voor de zorg.”
Het staat het kabinet vrij om het op een andere manier te financieren, zegt Canoy: „Ze kunnen andere posten minder belangrijk achten dan het salaris in de zorg. We moeten ons dan wel realiseren dat het geen eenmalige uitgave is, zoals de beloofde zorgbonus, maar definitief.”
De almaar groeiende uitgaves in de zorg beteugelen is een belangrijke opgave voor de politiek. Vorig najaar berekende het Centraal Planbureau dat bij ongewijzigd beleid de zorguitgaven in de periode 2022-2025 jaarlijks nominaal met 4,2 procent groeien. Het RIVM becijferde dat de zorguitgaven in 2040 kunnen zijn opgelopen tot 174 miljard euro.
Van de serieuze bedragen die in de zorgsector omgaan, gaat het meeste op aan salaris. „In een gemiddeld ziekenhuis ligt het rond de 60 procent van de omzet, in de thuiszorg gaat het richting de 70 procent. Zorg is nou eenmaal grotendeels: handen aan het bed”, zegt Verkoulen.
Extra salaris voor die groep noemde minister Van Ark in de Tweede Kamer „niet realistisch en niet verantwoord”. Ze verwees daarbij opvallend genoeg naar de corona-uitbraak, althans naar een gevolg daarvan: de economische malaise. „We worden geconfronteerd met een krimp van de economie van 6 procent en er liggen nog andere dingen die we belangrijk vinden.”
In plaats van extra salaris regelen, wil Van Ark „inzetten op allerlei manieren om mensen goed aan het werk te houden, door in te zetten op opleidingen, door in te zetten op secundaire arbeidsvoorwaarden.” In de Kamerbrief wordt een enquête onder vertrekkende zorgmedewerkers door RegioPlus aangehaald. ‘Maar’ 9,1 procent van de ondervraagden gaf salaris en arbeidsomstandigheden aan als reden te vertrekken.