‘Wat bent u allemaal van plan?” Op het strand van Callantsoog stopt de terreinwagen van de reddingsbrigade bij drie mannen in clowneske tuinbroeken. „Wij?” Ze bekijken elkaar, alsof ze nu pas opmerken hoe ze erbij lopen. De linten van hun strohoeden, kaasdragermodel, wapperen in de straffe wind. Op een brancard torsen ze een constructie van bamboestokken ter grootte van een strandbal. „Oh, wij komen de wereld redden.”
De vrouw achter het stuur lacht bedachtzaam – „Oké, dan is het goed…” – en vervolgt haar patrouille langs de branding.
De wereld kan wel wat zorg gebruiken, vonden Ton Baan, Erik Boot en Joep van der Peet, drie vrienden van rond de zestig. Gewoonlijk maken ze elk jaar een survivaltocht, weg van de vaste paden. Dit jaar doen ze het anders. Tijdens deze theatrale ‘dialoogwandeling’ van vijf dagen gaan ze met passanten in gesprek over de wereld na corona.
De bol op de brancard ligt op een piramide van dikkere bamboestokken. Daaruit is een reuzenwereldbol te maken, vier meter doorsnee. Aan het eind van elke wandeletappe zoeken ze een plek met wat reuring om die op te bouwen. Tijdens het bouwen praten de deelnemers over de postcoronawereld. Daarin is er ‘minder ik en meer wij’, denkt het drietal. ME-YOU-WE-DO staat er daarom op de polsbandjes die ze uitdelen: ‘het kleinste manifest ter wereld’. Stel jezelf bij elk plan of voornemen de vraag: is het goed voor mij, voor jou, voor ons? Drie keer ja? Doen!
Niets zo bevorderlijk voor de saamhorigheid als een stevige ramp. Kijk naar de Watersnood van 1953. Die ontketende een uitbraak van nationale liefdadigheid, inzamelacties, hulpploegen voor wederopbouw. Heeft de coronacrisis ook zo’n samenbindend potentieel? In de eerste weken van de lockdown was ik daarvan overtuigd.
In die eerste weken, midden in de eerste schok van de stilgevallen wereld, in die dagen van verlaten straten, thuisonderwijs en slapeloze nachten, verscheen de Nederlandse vertaling van het nieuwe boek van New York Times-columnist David Brooks: De tweede berg. Een maand eerder zou ik alleen al bij de ondertitel, ‘een zoektocht naar een zinvol leven’, gillend zijn weggerend. Nu snakte ik naar iets positiefs. Ik merkte dat ik onverhoeds ontvankelijk was voor een verhaal dat ik anders als klef of ‘erg Amerikaans’ had afgedaan.
Volgens Brooks richten we ons leven te veel op het beklimmen van de ‘eerste berg’, gericht op succes, prestaties, aanzien, ons ik. Terwijl de ‘tweede berg’ gaat om relaties, compassie, gemeenschappen. Op de eerste berg is kortstondig geluk je beloning, op de tweede beginnen onze zielen zachtjes te gloeien en ervaren we vreugde.
Helemaal mee eens. Ja, we hebben een hechtere gemeenschap nodig! We klapten in onze voortuintjes voor de zorg, terwijl we dagelijks de ijzingwekkende beelden uit de IC’s zagen. Alleen versteende zielen zouden onder die omstandigheden niet gaan gloeien bij de woorden van Brooks.
Ton Baan zie ik in sommige opzichten als zo’n ‘tweede-bergmens’. Ik leerde hem eind vorige zomer kennen toen ik hem voor een column interviewde. Later zochten we elkaar nog een paar keer op. Hij vertelde meer over zijn huidige werk, zijn bedrijf Emplayment, waarmee hij organisaties succesvoller en plezieriger maakt door medewerkers te laten spelen met een vrijere mindset, zoals hij ook met zijn strandproject wil.
Ik wandel een middag mee, van Julianadorp naar Callantsoog, met het vage idee dat hier een tweede berg wordt beklommen. We hebben veel korte gesprekjes, zoals met een man die een bedrijf in aanstekers heeft. Hij haalt er één tevoorschijn. Plastic wegwerpspul. Hij wil best wat voor de wereld doen, maar als iedereen een duurzame navulaansteker koopt, dan kan hij zijn bedrijf wel opdoeken. Zijn dochter: „Maar pap, als je wat goeds wilt doen, moet je toch ergens beginnen?”
De wereld in transformatie in het klein. Opvallend is dat bij iedereen die we aanspreken wel een luikje openklapt: in de coronatijd hebben ze over de samenleving of hun persoonlijke leven nagedacht. En het moet anders, zeggen ze allemaal. Duurzamer, met meer aandacht voor elkaar, met een sterkere publieke sector. Ik hoor het hier aan het strand, en lees het in interviews.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/07/data59726891-aee332.jpg)
Zo zei Paul Verhaeghe, klinisch psycholoog en hoogleraar in Gent, onlangs in Trouw dat we zo autonoom geworden zijn, dat we de verbinding met de ander zijn kwijtgeraakt: „Een soort onzichtbaar harnas dat ons opgedrongen wordt onder het mom van autonomie en vrijheid. Dat begint steeds meer te knellen, en je ziet dat meer en meer mensen daar afstand van willen nemen.”
Maar hoe? Voor Brooks is het duidelijk: we gaan van het ‘Instagram-leven’ naar het ‘toegewijde leven.’
Het bouwen aan de bamboewereldbol op Callantsoog volgt ruwweg die omslag, merk ik. Aanvankelijk komen er vooral Duitse toeristen foto’s maken, alsof we een selfie-hotspot fabriceren. Als ze dan in gesprek raken, komen er soms persoonlijke verhalen los. Dan deelt iemand haar zorgen om een afgestudeerde dochter die geen huis kan kopen, gaat het over gezondheidszorgen, of over ervaringen op het werk, angst voor de toekomst, of hoe de coronacrisis leerde om meer tevreden te zijn.
Minder ik, meer wij. Toen het voorjaar kwam en daarna de zomer waarin alles weer begon te lijken op de wereld van ervóór, ebde mijn enthousiasme erover al wat weg.
En over welk ‘wij’ hebben we het precies? Als ik meehelp met bouwen, de knooppunten met rode elastieken verbind, en de reusachtige bol zie groeien, denk ik ook aan het rituele opbouwen van oudejaarsvuur op het strand bij Duindorp. Ook de Duindorper bouwt aan iets wat zijn individuele leven overstijgt. Reken maar dat ook de harten van die bouwers gloeien van vreugde. En binnen de wijk is ook daarna een diepe saamhorigheid. Tenzij je een ander kleurtje hebt.
Betekenisvolle verbindingen ontstaan pas als je in staat bent te erkennen dat je het ook allemaal niet zo zeker weet
De keerzijde van zo’n ‘wij-gevoel’ is dat er een ‘zij’ tegenover staat. Op het Malieveld zie ik bijna dagelijks weer een ander ‘wij’ in actie. Black Lives Matter, circusbazen, milieubewegingen, Viruswaanzin, de boeren…
David Brooks noemt dit een ‘stammenstrijd’. Jezelf aansluiten bij een partijdige stam „lijkt op een relatie, maar het is eigenlijk het tegenovergestelde”: je vol wrok ingraven in je eigen individualiteit, die alles buiten je rotsvaste opvattingen uitsluit. „Stammenstrijd is de donkere tweelingbroer van de gemeenschap.”
Maar is die grens tussen stam en gemeenschap wel zo scherp? In veel vermeende ‘stammen’ – Duindorpers, de boerenbeweging – tref je hechte en warme gemeenschapsstructuren aan. Onze samenleving is een lappendeken aan ‘wij’tjes’.
Kort na het strandavontuur zag ik tweeduizend christenen zingen en bidden op het Malieveld. Een hechte gemeenschap, maar voor mij toch evenzeer een schrikbeeld als de Viruswaanzin-volgelingen die iedereen ‘liefde en geduld’ toewensen.
Het individu en de gemeenschap voeren altijd een complexe balanceeroefening uit. De opmars van het individualisme vanaf de jaren zestig was ook een reactie op de verstikkende naoorlogse saamhorigheid. Vrijheid! Maar daar hoef je bij David Brooks niet mee aan te komen. „Vrijheid is klote”, schrijft hij ronduit. „Politieke vrijheid is geweldig. Maar persoonlijke, sociale en emotionele vrijheid – als ze een ultiem doel wordt – is absoluut klote.” Goed leven draait om commitment.
Eind maart gaf ik hem gelijk. Inmiddels betwijfel ik het. Is er, nu het hyperindividualisme tegen zijn grenzen aan botst, niet een leefbaarder, vrijer alternatief mogelijk op kleffe saamhorigheid? Een collectieve bezieling zonder zoetsappige samenzang en devoot vlaghijsen?
Een mogelijke richting vond ik bij een andere inspiratiebron die ik ontdekte in de eerste week van de lockdown.
Emma, een jonge celliste, sluit haar ogen op het podium. De piano zet in. Zij speelt een deel uit de tweede sonate van Brahms, secuur, zuiver, schitterend. Applaus. Dirigent Benjamin Zander – grijze krullen, twinkelogen onder wilde wenkbrauwen – komt naast haar op het podium zitten en begint haar te complimenteren. Het is prachtig, virtuoos, ze krijgt waarschijnlijk de hoogste cijfers op het conservatorium – ze beaamt dit met een verlegen lachje – kortom, ze is perfect. „And that’s a problem.” Pauze. „Brahms was anything but perfect.”
Aan het begin van de coronacrisis – die week met lege supermarktschappen en het dagrooster voor de kinderen op een krijtbord – ontdekte ik op YouTube de ‘interpretation classes’ van Benjamin Zander. Hierin leert hij jonge musici – aan het begin van hun carrière, grote talenten, waanzinnig virtuoos – op een nieuwe manier spelen. Minder in controle. Een verhaal vertellen met hun instrument. Loskomen van de maatstrepen, de grote lijnen en de hartstocht voelen, en die omzetten in een gezamenlijke ervaring met het publiek. Minder ik, meer wij, én meer creatieve vrijheid. „Perfect zijn is een bescherming tegen het beschikbaar zijn voor die emoties.”
Daar werkt Zander aan, als hij wilde armbewegingen maakt en rondspringt. Hij laat Emma dichter bij de pianiste zitten. Trekt het elastiekje uit haar haar los. Zet haar stoel heel dicht bij het publiek en laat haar contact maken. Na een half uur speelt ze voor een jongetje van zes, op de eerste rij, pal voor haar. En dan – eindelijk – is er diepe ontroering, pure magie.
„Jij hebt ongelooflijk veel waardevolle tijd geïnvesteerd in ervoor zorgen dat je handen dit instrument kunnen bespelen”, zegt Zander. „Dit is het moment om je ziel te betrekken bij het beschikbaar maken van de muziek voor de hele mensheid. Dat is een grote verschuiving. Van handen naar ziel. En je hebt het gedaan, zojuist.”
Dit ‘wij’-besef spreekt mij meer aan dan dat van David Brooks’ gemeenschappen vol commitment. Individuele ontplooiing is hier allerminst ondergeschikt aan de saamhorigheid. Het gaat er alleen om dat je je vanuit dat ik richt op iets ruimers erbuiten.
Met die muzikale metafoor kun je ook kijken naar de stammenstrijd tussen al die wij-tjes op het Malieveld. Het gesloten ‘wij’ is als die op het eigen ego gerichte perfectie. De groeperingen handelen volgens een vast stramien, houden vast aan dogma’s of codes, zoals de virtuoos aan zijn vingerzettingen en streektechnieken. Hiermee blijven het spelen op de tast en jezelf in het ongewisse wagen op afstand.
Betekenisvolle verbindingen ontstaan pas als je in staat bent te erkennen dat je het ook allemaal niet zo zeker weet. Een crisis als de huidige, die ons zo abrupt de vaste grond onder de voeten vandaan trekt, kan ons die tweede berg op sturen, maar ze kan ons net zo goed van schrik laten verstijven op de eerste, waar we ons vastklampen aan voorbarige, pasklare antwoorden.
Verstandiger is het om wat langer ons twijfelen en ons niet-weten toe te laten. Ton Baan vertelt me: „Als iemand mij vóór de coronacrisis vroeg hoe het ging, dacht ik altijd dat ik een heel consistent verhaal moest vertellen. Daar en daar ben ik mee bezig, dit wil ik gaan doen, dáár gaat het naartoe. Maar ik weet het ook niet heel precies.” Als je iets niet weet, kom je in een toestand van ‘play’, van ‘spel’, die voor kinderen volstrekt natuurlijk is, omdat de wereld nog zo onbekend is. „Je kunt niet terugvallen op protocollen en moet toch meteen handelen. Je moet al spelend je kennis vergaren.”
In de strandwandeltocht van Den Helder naar Bergen aan Zee ondergaan de drie mannen dit hele proces in het klein. Het leverde veel mooie ontmoetingen op, hoor ik achteraf. Een vrouw die hun verhaal in een regionale krant las, bood hun een slaapplaats aan, en nodigde buren uit met wie ze tot diep in de nacht gesprekken voerden in de tuin. Of neem de groep jongeren van rond de veertien, met wie ze de bol bouwden in een clubhuis.
Wat me aanspreekt, is dat het niet wereldschokkend is. Het gaat niet uit van een stichting of kunstinstelling, het is geen welzijnswerk. Gewoon: wat vrienden met een maf idee, waarmee ze wel dat ontregelende gevoel terugbrengen uit de begintijd van de coronacrisis en zielen laten gloeien. Zelf merkte ik hoe kortstondig dit is, hoe sterk de opluchting dat alles misschien weer als vanouds kan zijn. Maar op een ander niveau vermoed ik dat het niet meer als vanouds zal zijn. En we hebben die ontvankelijkheid wel nodig, geloof ik, om een of ander nieuw wij-besef te smeden.
Onze wereldbol is bijna af, op Callantsoog, als de rode auto van de reddingsbrigade terugkeert. De vrouw leunt uit het raampje. Wat nu weer? Je mag ook niks meer in dit land. Maar nee. Ze komt alleen even waarschuwen: er komt hier straks hoogwater.