Een historicus die niet bang is om zijn handen vuil te maken. Zo zou je Thijs Hagendijk kunnen karakteriseren. De afgelopen vier jaar deed hij onderzoek naar het gebruik van honderden jaren oude praktische leerboeken in de kunsten en ambachten. Nu zijn handleidingen weliswaar van alle tijden – de vroegste recepten stammen uit de klassieke oudheid – maar de belangstelling ervoor nam pas vanaf de zestiende eeuw een hoge vlucht.
Om inzicht te krijgen in hoe dat soort teksten in hun tijd werden gebruikt, moest Hagendijk achter zijn bureau vandaan komen en het laboratorium en de werkplaats in om daar met de werktuigen van vroeger recepten na te werken.
Waar komt je fascinatie met oude technieken vandaan?
„Ik ben opgeleid als chemicus en dan is het laboratorium nooit ver weg, en ik vond het leuk om die achtergrond mee te nemen naar de geesteswetenschappen. Binnen de vroegmoderne kunsten is de scheikunde sowieso nooit ver weg. Het gaat altijd over materialen, glas, email, zilver, pigmenten. Ik ben zelf niet uitgesproken handig, maar heb veel geleerd van experts, en bijvoorbeeld met conservatoren samengewerkt. Om beter te begrijpen wat bijvoorbeeld het vak van zilversmid vroeger inhield, heb ik een historisch opleidingstraject nagespeeld.”
De echte techniek leer je pas door de kunst bij iemand anders af te kijken
Kun je zo’n ambacht en de kneepjes van het vak eigenlijk leren uit praktische teksten?
„Ook al wordt geavanceerde praktische kennis zeer gedetailleerd beschreven, de echte techniek leer je pas door de kunst bij iemand anders af te kijken en het vervolgens in de praktijk na te doen. Wat dat betreft is de rol van teksten altijd vrij marginaal geweest, en daar waren de schrijvers van die handboeken zich ook terdege bewust van. De zilversmid Willem van Laer merkt in zijn Weg-wyzer Voor Aankoomende Goud en Zilversmeeden (1721) al op dat het onmogelijk is ‘alles zo klaar, op ’t Papier te brengen, dat men ’t zonder handdadig onderwys ten vollen kan verstaan.’ En dat is ook echt zo: probeer maar eens aan iemand uit te leggen hoe je moet fietsen.”
Waarom werden ze dan geschreven?
„Dit soort boeken dienden verschillende doelen. Je kon jezelf er als auteur mee in de etalage zetten. Of door je ervaring op schrift te stellen kon je anderen die op hetzelfde vakgebied werkzaam waren ertoe aanzetten te gaan experimenteren, variaties aan te brengen en zo hun kennis te verrijken. In het boek van een Duitse glasmaker dat ik heb onderzocht, bouwt deze bijvoorbeeld voort op eerder verschenen werken uit Italië en Engeland. Hij heeft de recepten die hij daarin vond nagewerkt en daar uitgebreid commentaar op geleverd. Deze teksten zijn echt uit ervaring ontstaan en het is duidelijk dat ze ook in de praktijk werden gelezen en gebruikt. Het is interessant om te volgen hoe praktische kennis op deze manier evolueert en zich verdiept.”
Constantijn Huygens ging in de leer bij een goudsmid om te leren hoe je een penning moest maken
Bestond er veel belangstelling voor dit soort teksten?
„Zeker wel, sommige werden verschillende keren herdrukt en verschenen zelfs als roofdrukken. Die waren echt niet alleen voor vakgenoten. Ook vanuit de hogere kringen en de gegoede burgerij kwam er meer en meer interesse voor dit soort ambachten. Iemand als Constantijn Huygens ging bijvoorbeeld in de leer bij een goudsmid om te leren hoe je een penning moest maken. De aandacht voor dit soort praktische teksten en meer in het algemeen voor de ambachtelijke cultuur heeft zelfs een belangrijke impuls gegeven aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke revolutie in de zeventiende eeuw.”
Hoe pak je zo’n reconstructie van een oude techniek eigenlijk aan?
„Het is belangrijk dat je je altijd bewust bent van de historische dimensies die zo’n tekst heeft. Je kunt de praktische instructies niet opvolgen zoals je dat met een recept uit een kookboek zou doen, maar je moet de historische context begrijpen en meewegen. Neem het reproduceren van historisch glas. Je bent geneigd de ingrediënten in een kroes te doen en in een elektrische oven te zetten. Dat kan op zich nuttige informatie opleveren, maar je mist zo ook een heleboel. In zo’n oven vindt geen verbranding plaats, dus er worden geen gassen geproduceerd, zoals in een houtgestookte oven, en dat kan grote invloed hebben op de eigenschappen het uiteindelijke product, zoals de kleur van het glas. En als er staat dat het vuur niet te heet mag zijn, dan moet je je afvragen wat dat betekende in een tijd dat thermometers niet bestonden en je alleen enigszins op de kleur van een vlam kan afgaan. Je moet als historicus leren denken als een ambachtsman en daarnaast jezelf losmaken van alle moderne voorkennis.”
Sommige dingen werden niet vermeld, omdat ze bijna als algemene kennis werden verondersteld
Kan het zijn dat de mensen die praktische handleidingen schreven bewust bepaalde aspecten weglieten om de concurrentie niet wijzer te maken dan ze al was?
„Voor een deel klopt dat. Je verkoopt iets, je laat iets zien, maar je laat net genoeg weg om ervoor te zorgen dat mensen afhankelijk van je blijven. Dat is zeker ook van toepassing op het boekje over zilversmeden. Aan de andere kant werden sommige dingen niet vermeld, omdat ze bijna als algemene kennis werden verondersteld. Toen ik bezig was met het maken van een gietmal in zand haalde de conservator opeens een cilindervormig messing voorwerp tevoorschijn om het zand beter aan te drukken. Zoiets heb ik nooit ergens beschreven gezien, maar waarschijnlijk gebruikte elke zilversmid dat. Dat toont weer hoe moeilijk het is om zo’n vak uit een boekje te leren.”
In welke richting zou dit onderzoek verder kunnen gaan?
„Je ziet in het begin van de achttiende eeuw een interessante ontwikkeling dat auteurs afstappen van recepten, maar die gaan uitwerken met eigen observaties en ervaringen. Simon Eikelenberg, een schilder uit Alkmaar, neemt bijvoorbeeld een klein receptje van 15 woorden over hoe je vernis moet maken en werkt dat helemaal uit tot wat hij een ‘ervarenis’ noemt. Hij schrijft heel precies op wat hem bij het nawerken van zo’n recept is overkomen, inclusief alles wat misging. Ook daar kun je immers van leren. Dat is een nieuwe manier om ervaringskennis te beschrijven, die je in diezelfde tijd ook in Londen ziet opkomen, het experimental essay. De ontwikkeling daarvan zou ik dolgraag verder bestuderen.”