We zitten aan een grote tafel in de eetzaal die een paar maanden geleden nog gevuld was met lunchende bejaarden. Opa tegenover me, achter een glazen plaat. Bovenop zijn hoofd staat een plukje wit haar omhoog. Hij ziet er goed uit. „Ik heb leuk nieuws!” roep ik, door die plaat en een mondkapje heen, over de dreunende stemmen van zes andere bezoekers die proberen zichzelf verstaanbaar te maken. Terwijl mijn brillenglazen beslaan, lees ik de reacties voor die ik in de afgelopen maanden kreeg op onze column. „Je hebt het ver geschopt”, zegt opa, met tranen in zijn ogen. Ik zeg, roep dus eigenlijk: „Dit zijn reacties op jouw woorden!”
Hij vertelt weer dat hij veel vergeet, deze column bijvoorbeeld, terwijl dingen die tachtig jaar geleden gebeurden soms gisteren lijken te hebben plaatsgevonden. „Dat is heel wonderlijk, hoe dat werkt.” Ik vraag of hij wel eens denkt over wat hierna nog gaat komen.
Hij haalt zijn schouders op: „Niks. Als je dood bent ben je weg.”
„Honderd procent zeker weet je dat toch niet? Misschien word je wel opgewacht door een engelenkoor.”
Hij lacht: „Daar open je weer een heel ander chapiter.” Door de twinkel in zijn ogen begrijp ik dat dit precies het chapiter is dat hij wil openen, dus tik ik op het raampje en roep: „Vertel!”
„Nou”, vertelt hij, „ik weet niet of je de Bijbel wel eens hebt gelezen, maar de schrijver was natuurlijk een grote fantast. Volgens de Bijbel wordt de hele boel bestuurd door God. Maar als je om je heen kijkt, dan wordt alles bestuurd door mensen.”
Ik wijs naar de bomen op het binnenplaatsje: „Niet alles.”
„Maar wij hebben die bomen geplant.”
„Maar het is iets anders dat ze laat groeien.”
„Bepaalde chemische processen ja.”
„Maar waarom werken die processen zó en niet anders?”
Opa wijst van ‘raak!’: „Dat is het hem! Als je maar lang genoeg waarom vraagt, kom je vanzelf uit bij een waarom dat je niet kunt beantwoorden. Eigenlijk is het vreemd natuurlijk, dat de aarde bestaat en de sterren en het heelal en het is er altijd geweest en het zal er altijd wel zijn. Niemand weet hoe dat komt en we zullen er waarschijnlijk nooit achter komen.”
„Dus misschien bestaat er toch zoiets als een God?” vraag ik.
Opa vindt die verklaring te makkelijk. Zijn verklaring is dat er geen verklaring is, dat sommige waaroms altijd onbeantwoord zullen blijven en dat dat oké is.
„En wat is het doel dan?” vraag ik. „Als straks alles gewoon stopt?”
Opa zegt: „Dat is er niet. Maar als je er dan toch bent, kun je er maar beter iets leuks van maken.”