Wat hebben de Nieuw-Zeelandse acteur Russell Crowe, de Amerikaanse senator Ted Cruz en de voormalige Australische premier Malcolm Turnbull met elkaar gemeen? Klinkt als een flauwe mop, maar deze mannen hebben, met zeven miljoen anderen, online het artikel ‘The Real Lord of the Flies’ van de Nederlandse historicus Rutger Bregman gedeeld.
De verspreiding van dit stuk – een voorpublicatie van de Engelse vertaling van zijn boek De meeste mensen deugen – trok de aandacht van Hollywood en dat heeft weer geleid tot een run op de filmrechten. New Regency (de producent-financiers van de bioscoophits The Revenant en 12 Years a Slave) is met een bod van zeven cijfers als overwinnaar uit de strijd gekomen.
Nu mensen, ingesloten door de pandemie, wanhopig op zoek zijn naar verhalen over hoop en heldendom, komt Bregman met een opbeurende geschiedenis , ‘een verhaal van vriendschap en trouw’, dat illustreert hoeveel sterker we zijn ‘als we steun van elkaar kunnen krijgen’.
In zijn artikel stelt hij dat mensen van nature tot samenwerking geneigd zijn – anders dan William Golding betoogt in zijn klassieke roman Lord of the Flies(1954), die de verdorvenheid en wreedheid schetst waartoe een stel jongens vervalt die aan hun lot worden overgelaten zonder de nodige sociale normen om hun instincten te bedwingen.
Bregman, historicus, duikt in de archieven op zoek naar een waargebeurde geschiedenis om deze populaire theorie van moreel verval ter discussie te stellen. Hij is overtuigd van de aangeboren goedheid van de mens en vindt steun bij een obscuur verhaal uit 1966 over zes jonge mannen uit Tonga. Uit zucht naar avontuur ‘leenden’ zij een vissersboot om mee naar Fiji of zelfs Nieuw-Zeeland te varen. Ze gingen op een ogenschijnlijk mooie dag de zee op, maar die bleek algauw dodelijk. Ze strandden op een eiland waar ze meer dan een jaar vast zaten. Maar in plaats van af te dalen in het „duister van het mensenhart”, zoals Golding het noemde, bouwden ze een werkbaar sociaal systeem op dat hen 15 maanden lang in evenwicht hield, tot ze werden gered door kapitein Peter Warner. Deze zoon van een rijke Australische industrieel nam de jongens mee naar Nuku'alofa.
Maar dat was niet het einde van het ‘jongensavontuurtje’, schrijft Bregman. Hij vertelt dat de jongens de gevangenis indraaiden wegens diefstal van die boot. „Gelukkig voor de jongens verzon Peter een plan”, weet Bregman, en hij vertelt dat de kapitein hen uit de gevangenis bevrijdt in ruil voor de exclusieve mediarechten op hun overlevingsverhaal.
Peter weet verder van zijne majesteit Taufa ’ahau IV gedaan te krijgen dat hij in Tonga kreeft mag gaan vangen (een recht dat hem eerder werd geweigerd) en geeft de jonge mannen de „kans om de wereld buiten Tonga te zien” door hen voor zich te laten werken, legt Bregman uit.
En zoals alle goede verhalen lijkt ook dit gelukkig te eindigen, met een blijvende trouwe ‘vriendschap’ tussen de 83-jarige Peter, nog altijd een rijke man, en een van de geredde jongens, de nu 73-jarige Mano Totau, „een kind van de natuur”.
Altijd maar weer die witte redders.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/bvhw/wp-content/blogs.dir/114/files/2019/01/bruijnartikel.png)
Geef ons rijke verhalen
„Zelden is een verhaal alleen maar een verhaal”, stelt Bregman. Dat klopt. Verhalen geven vorm aan onze perceptie, ons perspectief, ons gedrag. Hoe rijker en gevarieerder de verhalen, des te beter begrijpen we wie we zijn en dat we empathie verdienen.
Bregman, een begaafd verteller, heeft de aandacht van de wereld op deze gebeurtenis gevestigd. De tragiek is dat hij de bijbehorende koloniale context en toenmalige rassenpolitiek weglaat. Hij sprak zowel met overlevende Mano Totau als met de kapitein, die opeens een held werd omdat hij zo fatsoenlijk was om een stel gestrande jongens mee naar huis te nemen. Het staaltje samenwerking tussen de Tongaanse jonge mannen wordt verteld door de ogen van hun witte redder. Bregman noemt hem de „hoofdpersoon” en vindt zijn leven „een film waard”.
Het ligt voor de hand om een parallel te trekken met de controverse rond de Oscar-winnende film Green Book. Hollywood vertelde het verhaal van een zwarte klassieke pianist op tournee door het gesegregeerde zuiden door de bril van zijn Italiaans-Amerikaanse chauffeur. Gezien Bregmans enthousiasme voor het verhaal van de kapitein, zal Hollywood wellicht via zijn verhaal een echo van Green Book maken.
Zorgelijker is dat Bregman er met zijn theorie over de mens finaal naast zit. Onbewust levert hij zelfs het bewijs ervoor. Het voorbeeld van de manier van overleven van de jongens zegt niet zo veel over algemene en aangeboren menselijke goedheid.
Misschien zegt het ons meer over de cultuur in Tonga, die wortelt in het traditionele monarchale instituut tui’tonga dat zich „door de jaren heen had ontwikkeld tot net zoiets als de Dalai Lama”. Misschien kan het ons iets vertellen over het effect van het vergaande koloniale geweld dat de Tongaanse samenleving is aangedaan, dat deze jongens voorschreef elkaar onder geen beding te laten vallen. Misschien zou het iets duidelijk kunnen maken over de sterke band die vaak floreert op ‘strenge’ zendingsscholen. Zoals de Tongaanse historicus Sione Lātūkefu heeft aangetoond, deden de geestelijken uit die tijd er alles aan om ‘barbaarse stammen’ te beschaven en te bekeren, ook al betekende dit „de volledige vernietiging van de traditionele cultuur”.
Geen vijanden, maar vrienden
Het is veelzeggend dat de kapitein en zijn bemanning hun wapens trokken toen ze de jongens op het eiland zagen. Totdat een van hen iets in „vloeiend Engels” zei, waardoor de bemanning inzag dat de jongens geen vijanden waren maar vrienden.
Het gebrek aan ‘goedheid’ van de politie en de visser ten aanzien van de jongens is flagrant toen zij de gevangenis indraaien, ondanks hun slopende beproeving. Uit de vlakke berichtgeving van destijds in de Australische media valt op te maken dat er alom sprake was van een volslagen gebrek aan medeleven. Verontwaardiging over de criminalisering van de jongens ontbreekt.
Bregman bagatelliseert dit alles en stelt met verbluffende naïviteit dat de opzichtige exploitatie van de overlevingsverhalen van de jongens door de kapitein „een geluk was” voor die jongens, aangezien die kapitein hen uit de gevangenis wist te halen.
Verbluffend naïef stelt Bregman dat de opzichtige exploitatie van de verhalen van de jongens door de kapitein „een geluk was”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/09/2709web-cover-boeken-grijs.jpg)
De menselijke natuur beslaat een spectrum van volmaakt grootmoedige opofferingsgezindheid tot het pure kwaad, en alles daar tussenin. De hoop voor onze samenleving moet niet liggen in een verhaal over „vriendschap en trouw”, zoals Bregman belooft. Die hoop hoort thuis in de kritische verantwoording van en waardering voor de menselijke veerkracht en vergevensgezindheid tegenover een gewelddadige geschiedenis die zich herhaalt.
Ik ben er niet op uit om vraagtekens te zetten bij de vriendschap tussen de kapitein en de overlevende Mano Totau, welke voor sommigen reden is om kritiek op Bregmans aanpak van de hand te wijzen. Maar het gaat voorbij aan het belang van dit verhaal.
De hoop waaraan we, levend met Covid-19, behoefte hebben, ligt niet in een pseudopsychologische profilering van onze latente menselijke vermogens, en al helemaal niet uit de koker van een historicus. We doen dit niet ‘allemaal samen’, maar hebben al heel snel gemerkt dat onevenredig veel van de negatieve gevolgen van deze pandemie wordt gedragen door mensen van kleur, lagere inkomensgroepen, migranten, tijdelijke arbeidskrachten en vrouwen. Bregman biedt ons het elixer van de hoop maar hij vult het met de oude, vermoeide geschiedenissen. Het is werkelijk tijd voor verandering.
Correctie (16 juni 2020): in een eerdere versie stond dat kapitein Peter Warner zes gestrande, jonge mannen meenam naar Sydney. Dat moest Nuku'alofa zijn. Dat is hierboven veranderd.