Duizenden mensen gingen ook in Nederland de straat op om zich op afstand aan te sluiten bij de Amerikaanse protesten tegen de gewelddadige dood van de 46-jarige Afro-Amerikaan George Floyd. De demonstratie tegen racisme op de Dam in Amsterdam, maandag, leidde in eerste instantie vooral tot een wrange discussie over de risico’s voor de volksgezondheid en de veiligheidskeuzes van de burgemeester. Het zicht op de ook in Nederland actuele boodschap leek in het tumult tot begrijpelijk ongenoegen van de demonstranten verloren te gaan.
Die boodschap werd naarmate de week vorderde en nieuwe grote protesten zich aandienden allengs luider. De demonstranten, veelal jongeren van alle kleuren, spraken niet alleen hun verontwaardiging uit over het openlijke politiegeweld in de Verenigde Staten, maar vroegen juist ook aandacht voor subtielere vormen van racisme waarmee Nederlanders van kleur te maken hebben: bewuste of minder bewuste vooroordelen die tot ongelijke behandeling leiden. Hun geluid klonk door in talkshows en resoneerde via ‘Blackout Tuesday’ op sociale media. Zo is de Amerikaanse situatie een katalysator geworden voor een debat dat in Nederland sinds de explosieve strijd over Zwarte Piet zelden zo beheerst en open gevoerd is.
Premier Mark Rutte lijkt die kentering aan te voelen. Het valt te prijzen dat hij in een persconferentie over coronamaatregelen deze week ook de tijd nam om te reageren op de demonstraties. Hij zei begrip te hebben voor de mensen die op de Dam, het Malieveld en de Erasmusbrug stonden, want racisme „is ook een Nederlands probleem”. Sommige mensen hebben het gevoel „dat zij niet volledig meetellen”, zei hij. „Ook in Nederland zijn mensen die niet worden beoordeeld op hun toekomst, maar op hun afkomst.” Dat noemde hij „systemisch racisme”. De meer gangbare term „institutioneel racisme”, waarop de commissie-Donner in de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst wél hintte, deed hij af als „sociologenjargon”.
Was dit dezelfde Mark Rutte die als VVD-lijsttrekker in 2017 in een advertentie aan potentiële kiezers schreef dat in Nederland „mensen onze vrijheid misbruiken om hier de boel te verstieren” en concludeerde „doe normaal of ga weg”? Dezelfde Mark Rutte die in het tv-programma Zomergasten „pleur op” richting een Turks-Nederlandse demonstrant zei? Of de premier die in een interview vertelde dat nieuwkomers „altijd te maken [hebben] gehad met discriminatie” en zich moeten „invechten”? Het leek een draai, maar volgens Rutte zelf zijn er weinig thema’s waarover hij als premier „met zoveel passie” gesproken heeft als over racisme.
De vervolgvraag is: wat kan hij doen? Net als na het racistische incident bij een voetbalwedstrijd vorig jaar in Den Bosch, zei de premier dat meer wetgeving het probleem van ongelijke behandeling niet oplost. Daarin heeft hij gelijk. Een andere mentaliteit laat zich niet bij wet voorschrijven. Maar met zijn publieke erkenning van racisme in een goed bekeken persconferentie toonde hij wel moreel leiderschap waaraan hij gehouden kan worden. Al een dag later kreeg dat een vervolg toen de nieuwe korpschef van de Nationale Politie, Henk van Essen, in een opzienbarende verklaring over Floyd schreef dat ook bij de Nederlandse politie discriminatie en racisme een realiteit zijn. We moeten „onszelf de maat blijven nemen”, vindt Van Essen. Dat kan als les voor de hele week gelden. Het expliciet benoemen van racisme, juist ook in Nederland, is een belangrijke stap naar een samenleving met gelijke kansen voor iedereen.