Opinie

Bestuurders, wees bedacht op de emotionele uitdaging van de coronastad

Stadsinrichting Buiten komen in coronatijd vindt de één prachtig, vanwege de rust, maar de ander is er bang voor. Beleidsmakers zouden met die gevoelens rekening moeten houden, vindt
Luchtfoto van een ongewoon rustig Vondelpark tijdens Koningsdag. Door de coronamaatregelen zijn alle feestelijke activiteiten in de stad afgelast.
Luchtfoto van een ongewoon rustig Vondelpark tijdens Koningsdag. Door de coronamaatregelen zijn alle feestelijke activiteiten in de stad afgelast. Foto BRAM VAN DE BIEZEN/ANP

Nu op 1 juni de horeca is opengegaan en de stad weer in gebruik wordt genomen, flakkert in het publieke debat opnieuw de discussie op over een aloude kwestie: aan wie behoort de publieke ruimte? Het is een cruciale vraag die stadshistorici en -sociologen al decennialang bezighoudt. Dat is ook niet gek. De openbare ruimte is altijd beperkt geweest en telkens weer hebben stadsbewoners en beleidsmakers andere keuzes gemaakt over de verdeling en benutting ervan.

Dit probleem speelt altijd op verschillende niveaus. In het publieke debat is momenteel vooral aandacht voor de praktische (her)inrichting van de stedelijke ruimte, zoals in het stuk over de uitbreiding van de terrassen (NRC, 1/6), en voor de ongeschreven regels op straat, zoals in het opiniestuk van Daan Borrel in Het Parool, en de column van Sheila Sitalsing in de Volkskrant over het recht van de sterkste.

Die perspectieven zijn belangrijk, maar in het debat ontbreekt nu een belangrijk aspect: de mate waarin we ons de publieke ruimte kunnen toe-eigenen wordt ook bepaald door de emoties die we ervaren in die ruimte, van onze angsten en onze ergernissen tot onze vreugde.

Ergernis

Angst kan ons er bijvoorbeeld toe brengen om bepaalde straten te mijden en ergernis vanwege luide muziek in het park doet ons misschien een ander plekje groen opzoeken. Omgekeerd maken we misschien graag een omweg om te genieten van een mooie gracht.

In het verlengde van mijn historisch onderzoek naar de beleving van de stedelijke ruimte, heb ik bestudeerd wat de coronacrisis doet met ons gevoel in en over de stad.

Samen met onderzoeksbureau Motivaction heb ik begin mei een enquête uitgezet bij een representatieve groep van 800 Nederlanders, waarin ik hun emotionele verhouding met de stedelijke ruimte in coronatijd peilde. Een eerste voorzichtige analyse laat zien dat de coronacrisis ons allemaal voor emotionele uitdagingen stelt in de publieke ruimte, maar dat die uitdagingen het grootst zijn voor de inwoners van de grote steden. Stedelingen voelen zich nu vaker gefrustreerd, geërgerd en ongemakkelijk.

Belangrijker echter is het verschil tussen stadsbewoners onderling.

Vergeleken met hun hoogopgeleide stadsgenoten, ervaren lageropgeleiden in de grote steden beduidend vaker angst op straat, in de supermarkt, in het ov en wanneer ze andere mensen tegenkomen.

Lees ook: Terrassen breiden uit op de stoep, maar van wie is die eigenlijk

Ook bij vragen naar meer specifieke angstgevoelens, geven lageropgeleiden vaker aan dat ze bang zijn. Zo triggert de aanwezigheid van politie en het geluid van helikopters en sirenes bijvoorbeeld vaker dan bij andere groepen de angst voor het virus. Voor dit verschil in beleving tussen hoger- en lageropgeleiden zou meer aandacht moeten komen in het publieke debat.

Lageropgeleiden

Bovendien blijkt dat lageropgeleiden in de grote steden relatief minder nieuwe positieve ervaringen hebben dan andere stadsgenoten.

Hogeropgeleiden geven beduidend vaker aan dat ze op het hoogtepunt van de lockdown meer genoten van de rust en het gebrek aan verkeer in de stad en van de schoonheid van de hun omringende architectuur.

Lockdown-light betekende in emotionele zin voor de één dus niet hetzelfde als voor de ander.

Omdat ons gevoel bepaalt in welke mate en op welke manier we ons de publieke ruimte eigen maken, is het cruciaal dat elke herinrichting van die publieke ruimte rekening houdt met de diversiteit van emotionele ervaringen, behoeften en uitdagingen van verschillende sociale groepen.

Ook in het beleid is hier te weinig aandacht voor. In Het Parool liet Femke Halsema vorige week nog optekenen dat ze Amsterdam zo bevreemdend had gevonden in coronatijd. Hoewel ze heimwee had naar de precoronastad, had ze ook wel meer dan anders genoten van de schoonheid van het historisch centrum en van de stilte.

Vanuit het perspectief van mijn enquête toont Halsema zich hier – net als veel andere beleids- en opiniemakers – als de archetypische hoogopgeleide stadsbewoner. Dat is niet erg. Het is zelfs logisch. Maar we moeten er voor waken dat deze persoonlijke en geprivilegieerde indrukken sturend worden voor het beleid met betrekking tot de herinrichting van de stedelijke ruimte.

Zeker in de coronastad, blijft leefbaarheid – terecht – hét sleutelwoord van ons stedelijk beleid. Die leefbaarheid is onlosmakelijk verbonden met onze emotionele verhouding tot de wijken, pleinen en straten die de stad maken. Goed beleid, gericht op een leefbare stad voor iedere stedeling, moet aandacht besteden aan de emotionele uitdagingen en behoeften van die verschillende stedelingen. Het is de taak van de bestuurder om dat te doen op basis van systematische kennisvergaring en niet op basis van buikgevoel – hoe goed bedoeld dat ook is.

Alleen met een gedifferentieerd beleid, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten, kunnen we recht doen aan de verschillende uitdagingen waar verschillende groepen stadsbewoners voor staan.

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.