‘Wat doen we als die vrouw straks hier komt?” Bij het betreden van de virtuele ruimte, waarin ik vijf studenten aan het werk heb gezet, valt mijn oog direct op deze paniekerige vraag in de chat. Het is het enige spoor van leven. De vraag is niet beantwoord, het gevreesde moment niet afgewacht. Ik klik nog wat en zeg „Hallo?”, maar weet het al: ik ben hier alleen. ‘Die vrouw’ ben ik dus: de docent. Verlaten in het digitale domein.
Sinds april geef ik vanuit huis online les aan vijf klassen op twee hogescholen. Zo’n 110 hbo-studenten van wie ik de meeste nog nooit in het echt heb ontmoet. Ondanks alle interactieve platforms en digitale connectiviteit heb ik nauwelijks contact met ze. Online-onderwijs is een recept voor vervreemding.
Laat ik beginnen met een kleine zelftypering, dan kunt u dit betoog beter beoordelen. Ik ben een ouderwets mens, maar ook weer niet wars van technologische of onderwijskundige vernieuwing. Ook ben ik een schuw persoon. Contact met mensen die ik niet goed ken, vind ik ingewikkeld en ongemakkelijk. In groepen verkeren: het toppunt van ongemak.
Mijn start in het onderwijs, zo’n tweeënhalf jaar geleden, was dan ook een periode van spanning en twijfel. Al die studenten en collega’s moesten toch zien dat ik het allemaal doodeng vond, en me geen houding wist te geven onder dat kapsel dat ik tijdens elke les met een steeds hogere frequentie met één hand herschikte, tot het vet en futloos op mijn hoofd rustte.
Ik vertel dit om duidelijk te maken dat méér afstand tot de ander mij veelal goed doet. Mijn ‘comfortzone’ ligt in afgelegen gebied. Op afstand onderwijzen had me dus enorm welgevallig moeten zijn. Toch is het dat niet. Dat ook het komend academisch jaar nog grotendeels op afstand zal worden gewerkt, vind ik een deprimerend vooruitzicht. Er wordt mij en mijn collega’s geschetst dat ik mogelijk nog een jaar lang slechts 10 procent van mijn ‘contacturen’ fysiek onderwijs zal verzorgen. Het heet nu al ‘fysiek onderwijs’, alsof het een achterhaalde techniek betreft, zoals een ‘hand aangedreven waterpomp’.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/bvhw/wp-content/blogs.dir/114/files/2019/07/twistgesprekkk.png)
Online, maar zijn ze ook aanwezig?
Terug naar de les. „Goedemorgen!”, roep ik enthousiaster dan ik ben tegen mijn scherm. Er komt geen reactie. Ik zie mijn digitale evenbeeld fronsen in de kleine rechthoek bovenin het scherm. Er verschijnt een rood ovaaltje met daarin een 1. Een nieuw bericht in de chat.
‘Hoi’, heeft Khadija getypt.
Ik weet niet wie Khadija is, noch hoe zij eruitziet. Ik weet alleen dat Khadija ‘Hoi’ kan typen. Links in mijn scherm zie ik dat vijftien van de dertig studenten die op mijn klassenlijst staan, online zijn. Of ze ook aanwezig zijn, weet ik niet. Voor hetzelfde geld hebben ze verbinding gemaakt en zijn ze iets anders gaan doen. Koffiezetten, een wandeling maken, een boek lezen, voor mijzelf kan ik de alternatieven wel bedenken.
Dat ik niet weet hoe mijn studenten eruitzien en of ze daadwerkelijk voor hun computer zitten, ligt niet aan de techniek. Als het daaraan lag, zag ik simultaan zeker tien gezichten. Maar ik zie vandaag, zoals alle dagen, alleen mijn presentatie en mijzelf. Mijn studenten doen hun camera’s namelijk liever niet aan.
„Ik heb in deze tijden niet altijd zin om mijzelf te fatsoeneren”, schrijft een van hen als ik navraag doe. Maar veruit de meeste respondenten van mijn kleine enquête (met één simpele vraag: ‘Waarom zet je (zo lijkt het) liever niet je camera aan tijdens de lessen?) vinden het geen fijn idee dat hun klasgenoten hen zouden kunnen zien. Ze voelen zich er niet ‘comfortabel’ bij en vinden het ‘ongemakkelijk’.
„We kennen elkaar helemaal niet”, schrijft één student, „ik zou wel graag mijn camera aan willen, zodat ik ook echt een beeld heb met wie ik in de klas zit.” Maar omdat niet iedereen zijn camera aanzet, doet niemand het. De meeste studenten hullen zich het liefst in visuele anonimiteit. Nu het een optie is, lijkt zichtbaar zijn hun opeens problematisch. Het voelt kwetsbaar.
Ik weet als geen ander hoe kwetsbaar en ongewenst zichtbaarheid kan voelen. Heel mijn middelbareschoolperiode wenste ik mijzelf onzichtbaar. Dus liet ik mijn haar voor mijn ogen groeien en hulde ik mij in wijdvallende zwarte kleding. Dichter bij het uitzetten van je camera kwam je in 1997 niet.
Vandaag heb ik een klein klasje. Tien personen. „Nu moet het kunnen!”, denk ik. Ik vraag mijn studenten hun camera aan te doen. Dat doet Denise. Verder niemand. Daar zitten we dan, met zijn tweeën. Uitgelicht. „Nu wordt het een soort tv-interview”, zeg ik, „zet hem maar weer uit.” Ik probeer iets anders. Ik vis een naam uit de lijst van aanwezigen.
„Tom, weet jij wat hier wordt bedoeld?”, vraag ik.
Er komt geen reactie.
„Tom?”
Het rode ovaaltje verschijnt.
„Tom is even naar het toilet”, weet Jacintha. (Hoe weet ze dat?)
„Floor, dan.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/06/data58714745-0722f4.jpg|//images.nrc.nl/TtYcfcg8_wS2-WlsGIIG2bj82g8=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/06/data58714745-0722f4.jpg)
Illustratie Sharon Coone
Geen reactie.
„Goed, weet je wat, ik stop jullie even in een breakout room, misschien vinden jullie het fijner om het er in kleine groepen over te hebben.” Ik verdeel de tien studenten over de vers aangemaakte virtuele kamers. Drie van hen gaan offline. Ze zullen later, als de les verder gaat, weer terugkeren.
Risico’s van spontane interactie
De wens je (deels) te onttrekken aan het sociale verkeer en al het ongerief dat daarbij hoort is, denk ik, van alle tijden. Spontane interactie, of het nu in de context van het klaslokaal, de markt of de huiskamer is, gaat altijd gepaard met risico. Van kwaad tot erger: je kunt een heel gesprek breed glimlachen en er later achter komen dat er een stuk peterselie tussen je tanden zat, je kunt speeksel proesten bij het lachen (in deze tijden een enorme faux-pas), je kunt per ongeluk iets heel doms zeggen of een gênante voorliefde verraden, je kunt onbedoeld mensen beledigen, je kunt ongewild je vooroordelen tentoonspreiden. (In digitale tijden komt daar een nieuw risico bij: je digitale evenbeeld kan vast komen te zitten. In de tussenruimte tussen twee gezichtsuitdrukkingen ligt een gebied, in omvang niet groter dan een milliseconde, van halfgesloten ogen en scheve grimassen. Een gebied waarin geen mens er goed uitziet.)
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/05/data57979971-3c5beb.jpg)
Bij al deze aangelegenheden zien mensen jouw gezicht. Dat immer aanwezige uithangbord van jouw persoon. En onder dat uithangbord, dichterbij of verder weg, de angstige gedachte: wat ziet die ander? Wat denkt die ander over mij?
Met de wens dat uithangbord zo nu en dan binnen te halen, is niets mis. Het probleem is dat digitale platforms deze wens in vervulling laten gaan en zo de illusie versterken dat er sociaal verkeer bestaat zonder onzekerheid, risico’s of frictie. En dat er leren bestaat zonder kwetsbaarheid of ongemak.
Onderwijs wordt vervreemde consumptie zonder engagement, en de grootste les gaat verloren.
In Teaching to Transgress; education as the practice of freedom schrijft de Amerikaanse docent en activist Bell Hooks: „Any classroom that employs a holistic model of learning will also be a place where teachers grow, and are empowered by the process. That empowerment cannot happen if we refuse to be vulnerable while encouraging students to take risks.” Het ideale klaslokaal is een veilige plek waar voor zowel de docent als de student iets op het spel staat – en waar zowel docent als student iets kan leren. Het virtuele klaslokaal is een onveilige plek waar studenten kunnen ‘meedoen’ zonder werkelijk aanwezig te zijn of enig risico te nemen. Als je niet wilt spreken, zet je je microfoon uit, als je niet gezien wilt worden, zet je je camera uit. De docent wordt een serviceverlener aan wie (als het je uitkomt via de chat) alles gevraagd kan worden, maar die niets van jou kan vragen.
In het beste geval is er dus sprake van een eenzijdig appèl – sociaal eenrichtingsverkeer. In het ergste geval raken docent en student volledig van elkaar vervreemd. Want hoe moet je, en waarom zou je, als docent je studenten nog aanspreken als de maatschappelijke afspraak dat een spontane vraag een spontaan antwoord verdient, wordt ondergraven door technische mogelijkheden? Onderwijs wordt vervreemde consumptie zonder engagement, en de grootste les gaat verloren. Want juist de ervaring dat de ander een appèl op jou kan doen, juist de ervaring van wederzijdse raakbaarheid, maakt ons weerbaar. En dat is – alle vakspecifieke competenties en leerdoelen daargelaten – waartoe onderwijs dient: mensen de kans geven zich te ontwikkelen tot vrije, kritische, empathische en weerbare burgers. Een ware vrijheidspraktijk.
Post-it
Toen ik met mijn wijdvallende kleding achter mijn haar door de hallen van mijn middelbare school struinde, wist ik natuurlijk heel goed dat anderen mij nog altijd konden zien. Erger nog: zo nu en dan sprak (en keek) iemand mij aan. Die persoon wenste dan een antwoord en zou raar hebben opgekeken als ik haar een post-it had overhandigd met daarop de zin: ‘Sorry, mijn microfoon doet het niet.’
Door de noodzaak je een weg door het sociale ongemak heen te improviseren, leer je dat dat helemaal niet eng is, maar hoogstens flink ongemakkelijk. Ook leer je dat achter dat uithangbord van de ander veelal dezelfde onzekerheid schuilgaat en geregeld, als je mazzel hebt, ook nog een interessante binnenwereld die de jouwe kan verrijken.
Door in de begindagen van mijn docent-zijn zoveel T-shirts te verpesten met mijn angstzweet, ben ik docent geworden. Ik heb mijzelf aan mijn studenten laten zien – geregeld meer dan me lief was – en won daarmee hun vertrouwen. Maar het werkte net zo goed andersom: mijn studenten zweetten tijdens presentaties en discussies hún T-shirts vol, lieten zich aan mij en aan elkaar zien, en ik kon dan niet anders dan hun moed beantwoorden.
Zo leerden zij en ik wat het betekent om kwetsbaarheid te delen, te spreken en aangesproken te worden. Veel meer hoef je niet te weten. Maar precies die les kan je niet digitaal onderwijzen.
Merel Kamp (1983)
is freelanceschrijver en docent aan de Hogeschool van Amsterdam en de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.