Bij de inzet van zogenaamde precisiewapens verschuilt het ministerie van Defensie zich achter een rookgordijn van onwetendheid dat de Tweede Kamer, en daarmee Nederlandse burgers, het zicht ontneemt op burgerslachtoffers.
Het is inmiddels bekend: in de nacht van 2 op 3 juni 2015 voerden Nederlandse F-16’s een aanval uit op een bommenfabriek van Islamitische Staat in de Iraakse stad Hawija. Tijdens een controlevlucht was direct te zien dat een hele woonwijk was verwoest. Op 15 juni informeerde het Amerikaanse opperbevel Centcom, dat leiding geeft aan de internationale anti-IS-coalitie, het Nederlandse ministerie van Defensie in een geheim onderzoeksrapport dat bij dit bombardement waarschijnlijk zeventig burgers waren omgekomen. Op 28 juni 2015 liet toenmalig minister Jeanine Hennis (Defensie, VVD) de Tweede Kamer echter weten: „voor zover op dit moment bekend, is er geen sprake geweest van Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers door luchtaanvallen in Irak”. Sterker nog, ze greep de gelegenheid aan om te benadrukken dat met precisiewapens zoals gebruikt in Hawija burgerslachtoffers juist kunnen worden voorkomen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/10/hawijapuinfeature.jpg)
Geheim houden
In een reeks Kamerdebatten afgelopen najaar hield de opvolger van Hennis, Ank Bijleveld (Defensie, CDA), vol dat ze bij haar aantreden in 2017 „in hoofdlijnen” is geïnformeerd over mogelijke burgerslachtoffers in Hawija, maar dat ze wat ze wist geheim moest houden met het oog op „nationale en operationele veiligheid”. Zowel minister Bijleveld als premier Rutte benadrukten dat Centcom de zeventig burgerslachtoffers in Hawija niet meetelden in hun officiële dodental van de oorlog tegen IS en dat het daarom niet vreemd was dat zij de Tweede Kamer nooit wezen op de ernst van het ‘incident.’
Donderdag debatteert de Kamer opnieuw over de burgerslachtoffers in Hawija. Inmiddels is het Amerikaanse onderzoeksrapport deels openbaar geworden via NRC en NOS. De Amerikaanse onderminister van Defensie James Anderson verklaarde dat de VS wel degelijk de burgerslachtoffers uit Hawija meetellen in de officiële cijfers. Bijleveld zei daarop dat zij het betreurt dat deze informatie afwijkt van de informatie die eerder is gemeld aan de Kamer. Maar ze houdt vol dat Centcom eigenlijk niet kan weten hoeveel burgers er precies zijn omgekomen door „het ontbreken van onderzoeksmogelijkheden op de grond” en het moeilijk te „onderscheiden verschil tussen IS-strijders en burgers”.
De minister verschuilt zich hiermee achter een vorm van gecultiveerde onwetendheid, om politieke verantwoordelijkheid te vermijden. Als de Tweede Kamer haar cruciale rol van controleur van de macht serieus neemt, mag zij hier geen genoegen mee nemen. ‘Hawija’ toont ons de cocktail van ontkenning, geheimhouding en geveinsde dan wel bewust in stand gehouden onwetendheid waarmee Defensie onduidelijkheid en verwarring creëert over burgerslachtoffers. Meer dan een uit de hand gelopen leugen is dit een politieke strategie die democratische controle op hedendaagse oorlogsvoering ondermijnt.
Op afstand oorlog voeren
De Nederlandse deelname aan de internationale coalitie in Irak en Syrië is een vorm van ‘langeafstandsoorlog’: een combinatie van bombardementen, transnationale allianties en de inzet van kleine elitetroepen met als doel het minimaliseren van de menselijke en materiële kosten aan ‘onze kant’. Het toepassen van een zogenoemd „zorgvuldig doelontwikkelproces” en het gebruiken van ‘precisiewapens’ zou bovendien een dienst bewijzen aan de aangevallen landen, omdat er minder burgerslachtoffers zouden vallen.
Dat laatste strookt bepaald niet met de realiteit. De anti-IS-coalitie, waaraan Nederland met drieduizend F-16-missies bijdroeg, heeft in totaal meer dan 100.000 bommen en raketten afgevuurd boven Syrië en Irak. Grote delen van steden en dorpen zijn hierdoor verwoest. Hoewel Centcom zelf tot nu toe nog maar 1.377 burgerslachtoffers als ‘geloofwaardig’ heeft erkend, houdt een conservatieve schatting van onderzoeksinitiatief Airwars het op minimaal 8.256 burgerslachtoffers.
Het ministerie van Defensie werkt berichtgeving over burgerslachtoffers en onderzoek ernaar tegen om zo politiek draagvlak voor een zogenaamd rechtvaardige, beschaafde en precieze oorlog te behouden. Onwetendheid is hierbij een cruciale troef: als niemand binnen de coalitie precies weet, of überhaupt kan weten, hoeveel burgerslachtoffers er zijn gevallen, dan kan ook niemand hiervoor ter verantwoording worden geroepen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data56116086-cbbad3.jpg)
Democratische controle
Als het aan de minister ligt, is de kous daarmee af. Voor de Tweede Kamer zou dit echter het beginpunt moeten zijn van een fundamentele reflectie op de manieren waarop de ministeriële informatieplicht ten opzichte van het parlement bewust wordt ontdoken, en op de gevolgen hiervan voor Nederlandse oorlogsvoering. Waarom zijn wij ooit aan een oorlog gaan deelnemen waar we zo ver verwijderd zijn van het slagveld dat we niet eens (kunnen) weten of we onze vijand of onschuldige burgers aanvallen? Hoe kunnen we in zo’n situatie volhouden dat we verantwoord te werk gaan? En wat voor beeld laat dit achter bij de lokale bevolking, die wél precies weet hoeveel schade we hebben aangericht?
Als de Tweede Kamer het zaaien van twijfel en het claimen van onwetendheid van Defensie accepteert en er geen verantwoording komt voor de ‘vuile’ kanten van onze zogenaamd ‘schone’ oorlog, dan zal een herhaling van ‘Hawija’ alleen maar makkelijker en waarschijnlijker worden.