Opinie

Stilstand en versnelling

Tijdens deze pandemie brokkelt globalisering af, terwijl nationalisme groeit, ziet Robbert Dijkgraaf.

Robbert Dijkgraaf

Corona is de grote Rorschachtest. Een inktvlek waarin je alles zien kunt. Ruwweg komen de bespiegelingen over de toekomst in drie varianten: alles wordt erger, alles wordt beter, of alles blijft hetzelfde. Waarschijnlijk hebben alle drie gelijk.

Paradoxaal is dit een tijd van stilstand en een tijd van versnelling. Het openbare leven is gepauzeerd en de economie vastgevroren. Maar achter de schermen – letterlijk, van onze computers en telefoons – gaan de ontwikkelingen juist harder. De zwaartekracht doet z’n werk. Bij een aardverschuiving valt als eerste om wat al stond te wankelen. Dat geeft heldere verliezers en winnaars. Zo zien we de versnelde neergang van bioscopen en warenhuizen, en de opkomst van streaming video en online winkelen. Globalisering brokkelt af, terwijl nationalisme groeit.

Sociaal experiment

We bevinden ons midden in een wereldwijd sociaal experiment. Het virus gedraagt zich overal hetzelfde, maar landen reageren heel verschillend. Zichzelf feliciterende politici, die beweren dat zij het juiste pad hebben gekozen, zal later stevig de maat worden genomen. Als straks de mist van onzekerheid is opgetrokken, zullen alle ‘intelligente’ maatregelen bekeken worden in het licht van de kille rapportcijfers van aantallen slachtoffers en economische schade.

Landen en bedrijven die het beste uit deze crisis komen, zijn degene die het snelst de potentie hebben omarmd van de vierde industriële revolutie – de nieuwe biomedische en digitale technologieën, mogelijk gemaakt door doorbraken in genetische analyse, informatiestromen, kunstmatige intelligentie en slimme machines. Met deze technologieën komen trouwens ook alle problemen rondom privacy, manipulatie en validatie versneld naar boven. Wie had een paar maanden geleden gedacht dat we een nationaal debat over een app zouden voeren?

Ook al lijken kennis en technologie ‘winnaars’, in eerste instantie is het effect van de coronacrisis op de wetenschap en het hoger onderwijs beslist negatief. Over de hele wereld zijn de collegezalen en laboratoria gesloten en het is maar helemaal de vraag wanneer, hoe en voor wie deze weer zullen opengaan. Zeker nu er het komend jaar waarschijnlijk geen vaccin zal zijn of, realistischer, een effectief medicijn tegen de ergste verschijnselen.

Gigantisch gat

Hier in de Verenigde Staten overtreft de klap de financiële crisis van 2008. Niet alleen lijden universiteiten grote verliezen op hun eigen vermogens en filantropische giften, ze zien ook dramatisch teruglopende inkomsten uit kamerverhuur, kantines, sportwedstrijden en bovenal collegegelden, die hier al gauw in de vele tienduizenden dollars per jaar lopen. De meeste instellingen verwachten deze herfst nog niet fysiek open te kunnen gaan. Menig aankomende student zal voor een tussenjaar kiezen. Met name de gedwongen terugloop van buitenlandse studenten, het merendeel uit China, die vaak het volle pond betalen, zal een gigantisch gat in de begroting schieten. Ik hoor al over verliezen van honderden miljoenen dollars voor dit jaar. Het is de verwachting dat zwakkere universiteiten deze klap niet te boven zullen komen. En reken niet op hulp van president Trump. Dit is niet zijn natuurlijke achterban. Zoals hij zei in 2016: „I love the poorly educated.” Omdat het vele jaren zal duren om uit deze economische kuil te klimmen, moeten we ons ernstig zorgen maken over een verloren generatie.

Tegelijkertijd maakt deze crisis de rol van kennis en onderzoek alleen maar belangrijker. Nog nooit hebben zo veel wetenschappers uit zo veel verschillende disciplines en windstreken, aan één onderwerp gewerkt. De crisis focust de geest. Zij versnelt ook de praktijk van het onderzoek. Wetenschappelijke informatie wordt vrijer gedeeld dan ooit. Resultaten circuleren vrij als voorpublicatie. Een tweede paradox: we zijn nog nooit zo geïsoleerd en zo verbonden geweest.

Wat zal de uitwerking op lange termijn zijn van het coronavirus? Vijfenzeventig jaar geleden, in juli 1945, een week na de eerste test van een kernbom in de woestijn van New Mexico, verscheen het rapport Science: The Endless Frontier. Het was opgesteld door Vannevar Bush, wetenschappelijk adviseur van president Roosevelt. (Als u zich afvraagt hoe je zijn voornaam correct uitspreekt, het is ‘van Ever’ – zijn familie had Nederlandse wortels.) Roosevelt had ingezien hoe belangrijk de bijdragen van technologie, zoals radar, raketten en kernwapens, waren geweest voor de Amerikaanse oorlogsinspanningen en vroeg Bush wat de implicaties waren voor de samenleving.

Cruciale technologie

Een van de conclusies was dat deze cruciale technologie alleen ontwikkeld had kunnen worden door de combinatie van fundamenteel onderzoek, zonder vooropgestelde doelen, en grootscheepse overheidsinvestering. Het Manhattan Project had, in huidige dollars, zo’n 23 miljard gekost en de inzet van 130.000 arbeidskrachten gevraagd. Het advies van Bush leidde tot de naoorlogse infrastructuur van moderne researchuniversiteiten, nationale laboratoria en een grote, stabiele stroom van publieke onderzoeksmiddelen. Deze blauwdruk voor de moderne kennismaatschappij werd over de gehele wereld gekopieerd, ook in Nederland.

De huidige wereldwijde inspanningen in het onderzoek naar Covid-19 zijn zeker vergelijkbaar met de ontwikkeling van atoomwapens. Krijgen we een vergelijkbare structurele herwaardering van de rol van wetenschap en technologie in onze samenleving?

Robbert Dijkgraaf is directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton.