‘Een schip gaat een jaar varen”, zegt Jessica van der Schalk uit Amsterdam tegen haar zoon van 5, „en gedurende dat jaar worden onderweg alle onderdelen vervangen. Terug in de haven vraagt de havenmeester: „Is het nog hetzelfde schip?”
Daar is geen duidelijk antwoord op, en daarom een perfecte vraag om over te filosoferen met haar zoon, zegt ze. Wat maakt een schip een schip? Welk onderdeel is essentieel voor het varen?
Om er meer gevoel bij te krijgen, bouwen ze samen een bootje van lego. Daarna vervangen ze eerst de romp, dan de mast en de kajuit. Stel dat alle oude onderdelen in een museum komen, dan zijn er twee schepen. Welke is dan het echte?
April is de maand van de filosofie. Voor kinderen (vanaf 8 jaar) is onlangs Het Onwijs Grote Filosofie Doeboek verschenen, geschreven door kinderfilosoof Sabine Wassenberg in samenwerking met Filosofie Magazine. Een boek vol denkdilemma’s (‘Hoe weet je eigenlijk dat je bestaat?’), knutselopdrachten (‘Maak je eigen discussiedobbelsteen’) en puzzels (‘Hersenkrakers’ zoals rebussen en sudoku’s). Kinderen komen via het boek in aanraking met eerlijkheid, het belang van nuance, logica en fantasie – ‘als een vriendin vraagt wat je van haar jurk vindt en je vindt hem afschuwelijk, wat zeg je dan?’, ‘bestaat er maar één ware liefde?’, ‘kan een mening waar zijn?’, ‘wat moet je doen voor mensen die in armoede leven?’
Filosoferen is belangrijk voor jonge mensen, zegt Jessica van der Schalk, die op dat onderwerp promoveert. „Het draagt bij aan het ontwikkelen van 21ste-eeuwse vaardigheden zoals probleemoplossend denken, kritisch denken en creatief denken.” In de filosofie is er op een vraag niet één goed antwoord en door over verschillende opties na te denken, leren kinderen dat voor een probleem vaak meerdere oplossingen zijn.
Neem een socratische houding aan: ik weet alleen zeker dat ik niets zeker weet
Sabine Wassenberg
Filosofie leert kinderen ook hoe ze zelf met een vraag aan de slag kunnen, zegt ze. „Dat is goed voor hun autonomie. Door te leren hoe je een vraag kunt onderzoeken in je eigen hoofd in plaats van het antwoord te krijgen van ouders of docent, wordt een kind minder afhankelijk.” Dat kinderen altijd een antwoord verwachten van de leerkracht, merkt Sabine Wassenberg als ze lesgeeft op scholen. „‘Juf, zeg nou, vertel het antwoord nou!’ Het duurt altijd even voordat ze doorhebben dat ik hét antwoord niet heb. Door in de klas te filosoferen, ervaren kinderen dat je lang over één onderwerp kunt praten, dat een mening niet hetzelfde als de waarheid is en dat er ook een twijfelzone bestaat. Wassenberg: „Daar worden jonge mensen bescheiden van. Ze merken dat ze niet altijd gelijk hebben, dat ze niet zomaar alles kunnen roepen, maar zich moeten verantwoorden met een argument, een beredenering. Op het schoolplein vragen ze na zo’n les ineens naar elkaars argument.”
Het Schip van Theseus
Ouders kunnen filosoferen met hun kinderen vanaf 5, 6 jaar, zegt Van der Schalk, met vragen over groot en klein (verhoudingen), een implicatie (als dit, dan dat) en over het Schip van Theseus (het voorbeeld aan het begin van dit artikel). Het Schip van Theseus is een gedachte-experiment waarbij de identiteit van een voorwerp in twijfel wordt getrokken – een filosofische oefening die je met kinderen van allerlei leeftijden kan doen. Ook een optie met kleuters: orden een gebeurtenis (bijvoorbeeld onderscheid tussen oorzaak en gevolg): ‘Toen je in de zandbak je schoenen uitdeed, kreeg je koude voeten.’ „Zo maak je een beginnetje met categorisch denken”, zegt Van der Schalk.
Je hoeft als ouder geen kennis van Socrates of andere oude filosofen te hebben, zegt Sabine Wassenberg. „Het enige wat je moet doen is de Socratische houding aannemen: ik weet alleen zeker dat ik niets zeker weet.” Laat het idee dat je overal een antwoord op hebt los, zegt ze. „Zo geef je je kind de vrijheid om zelf naar vragen en antwoorden te zoeken.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/03/data56929662-6fcb2b.jpg)
Als een kind gefrustreerd is dat het nu, door corona, niet naar de voetbalclub mag of dat er even geen partijtjes zijn, kan dat ook een opening zijn voor een filosofisch gesprek. ‘Is samen voetballen leuker dan alleen?’, ‘kun je ook een feestje vieren als er niemand komt?’, ‘wat is vriendschap?’ Om het gesprek gestructureerd te laten verlopen, zegt Van der Schalk, helpt het om te weten dat de filosofie drie soorten hoofdvragen kent. ‘Wat is …?’, ‘hoe kan ik weten dat …?’ en ‘wat moet ik doen?’ Voorbeelden zijn: Wat is leven, wat is een mens? Hoe kan ik weten dat mijn klasgenootje een goede vriend is? Wat moet ik doen om gezond te blijven? „Met die drie type vragen in je achterhoofd kun je het gesprek ordenen. Als die door elkaar lopen wordt het gesprek vaag en de bedoeling van filosoferen met kinderen is juist dat het denkpad helder wordt.” Als het gesprek vastloopt: stel vragen. Wat denk jij? Zijn er meer mogelijkheden? Zou het ook anders kunnen zitten? Kun je terughalen door welke ideeën we hierop kwamen?
Kies een thema waarin het kind geïnteresseerd is, zegt Wassenberg. Ruimtevaart, muziek, dieren. ‘Welke dieren mag je wel eten en welke niet? Waarom zou je een hond niet eten, maar een koe wel?’ Jonge kinderen kun je plaatjes van dieren laten omcirkelen. Ethische vragen zijn voor latere leeftijd, zegt Van der Schalk. „Als je wil dat een kind denkvaardigheden ontwikkelt, lukt dat het beste met onderwerpen die niet emotioneel beladen zijn. Gevoelige onderwerpen, zoals pesten, zijn niet geschikt voor ontdekkingsreizen in het denken, omdat een kind dan minder vrij is in het denken. Soms ontkom je er niet aan, want kinderen zijn nieuwsgierig naar goed en fout.”
Oppassen met logica
Niet iedereen kan kinderen het filosoferen goed leren, vindt Van der Schalk. „Als je het gesprek niet goed begeleidt, kun je het denkpatroon warriger maken. Als je een bepaalde gedachtegang, die niet klopt, goedkeurt, dan kan een kind het redeneren verkeerd aanleren.” Ze geeft als voorbeeld een ongeldige redenering: Als je je eten opeet, dan krijg je een toetje – Je hebt je eten niet opgegeten, dus krijg je geen toetje. „Een docent die niet geschoold is in logica, ziet misschien niet dat deze redenering niet klopt.” Vul dezelfde vorm maar eens in met iets anders, zegt ze. Als je in Amsterdam woont, dan ben je voor Ajax – Je woont niet in Amsterdam, dus je bent niet voor Ajax. Je ziet hier dat de conclusie niet (noodzakelijk) volgt. „Het voorbeeld over het toetje klinkt logisch, maar is het niet.”