Volgende week dinsdag zal het verlossende woord klinken: gaan de scholen na de meivakantie weer open of blijven ze langer dicht? Na vier weken thuisonderwijs is in de meeste huiskamers niet veel over van het enthousiasme en fanatisme waarmee aan het begin van de coronacrisis nog lesroosters in elkaar werden gedraaid.
De combinatie werk en kinderen die hulp nodig hebben bij hun schooltaken trekt inmiddels een zware wissel op iedereen. Ouders willen, uitzonderingen daargelaten, weer gewoon aan het werk en kinderen verlangen, uitzonderingen daargelaten, naar de rust en regelmaat in hun klas. Naar de juf die de beginselen van een staartdeling wél goed kan uitleggen en naar hun vriendjes op het schoolplein.
Of hun wens wordt ingewilligd, is nog maar de vraag. Vanuit de leraren klinkt deze dagen een luide roep om de scholen langer dicht te laten. Zij vinden het niet veilig genoeg om weer voor de klas te gaan staan zolang er geen duidelijkheid is over de mate waarin kinderen het coronavirus kunnen doorgeven.
Het lijkt erop dat minister Arie Slob (Onderwijs, ChristenUnie) gehoor zal geven aan de druk vanuit het onderwijs en dat de scholen tot 1 juni, of nog langer, niet helemaal open zullen gaan.
Voor de meeste kinderen is dit geen onoverkomelijk probleem: zij redden het wel. Maar er zijn ook kinderen voor wie het nog langer sluiten van scholen nijpend wordt.
Niet alle kinderen hebben immers ouders die hen ’s ochtends aansporen om aan het werk te gaan of die hen kunnen helpen bij een lastige rekensom. Sommige kinderen hebben ouders die de taal niet spreken. Die ziek zijn, of verslaafd. Er is zelfs een groep van ongeveer vijfduizend leerlingen die van de radar is verdwenen en met wie scholen geen contact kunnen krijgen, bleek eerder deze maand uit een peiling onder scholen door de Algemene Vereniging Schoolleiders. Scholen maken zich zorgen om hun kwetsbare leerlingen, maar kunnen op afstand niet heel veel uitrichten. Deze groep heeft sowieso al vaak een achterstand ten opzichte van klasgenoten – en die kloof wordt nu snel groter.
De groeiende ongelijkheid in het onderwijs is al jaren een zorg. In 2016 maakte de onderwijsinspectie in een klap een eind aan de heersende gedachte dat het onderwijs in Nederland fungeert als grote gelijkmaker. In hun Staat van het Onderwijs constateert de inspectie dat de kansenongelijkheid in het onderwijs oploopt en de verschillen tussen leerlingen met lager- en hogeropgeleide ouders toenemen. „Vergelijken we kinderen met dezelfde intelligentie, dan zien we dat leerlingen met laagopgeleide ouders vaker doorstromen naar een lager onderwijsniveau. Ze krijgen lagere basisschooladviezen en deze worden minder vaak bijgesteld op basis van de eindtoets.”
Deze kansenongelijkheid zal verder toenemen als scholen langer dicht blijven en kinderen langer afhankelijk zijn van de onderwijskwaliteiten en bereidwilligheid van hun ouders. Er is één lichtpuntje: veel van de achterstand die deze weken wordt opgelopen valt te repareren, denken onderwijskundigen. Als leraren, zodra de scholen weer enigszins normaal functioneren, snel en goed in kaart brengen wie welke leerstof mist en vervolgens gericht gaan bijspijkeren, kunnen zij de schade beperken – al moet deze situatie geen maanden meer duren. Tot die tijd is het zaak dat zij ieder kind proberen te bereiken.