Opinie

De coronacrisis legt de kwetsbaarheid van de flexwerker bloot

Bijstandshausse

Commentaar

Het getal van de wanhoop blijft oplopen: donderdag bleek dat in de afgelopen week 6,6 miljoen Amerikanen een werkloosheidsuitkering hebben aangevraagd. De weken daarvoor waren dat er 6,9 miljoen en 3,3 miljoen.

Nooit ging het zo snel. De Amerikaanse situatie is acuut. De ontslagregels in de VS zijn met afstand het soepelst van de westerse wereld. Werkloosheid is er vaak een financieel doodvonnis. En hoewel onder het Amerikaanse noodprogramma tegen de coronacrisis de criteria voor het aanvragen van een uitkering zijn opgerekt, is er nog altijd een leger van werkenden die nergens recht op hebben.

Het dermate acuut wegvallen van inkomen, en dus bestedingen, maakt een economische recessie scherper. Nu de economie de ergste crisis sinds de jaren dertig tegemoet gaat, is dat extra verontrustend.

Amerikaanse toestanden dus? Een rondgang van deze krant langs 32 Nederlandse gemeenten wijst uit dat de helft daarvan het aantal bijstandsaanvragen heeft zien verdubbelen. Acuut zonder werk komen te zitten is al lang geen typisch Angelsaksisch verschijnsel meer.

In Nederland, evenals veel andere westerse landen, zijn inmiddels steunprogramma’s opgetuigd. Bedrijven kunnen iedereen in dienst houden, en worden daar grotendeels voor vergoed. Ook veel zelfstandigen kunnen aanspraak maken op steun.

Dat geldt niet, of veel minder, voor de ‘flexibele schil’: oproepkrachten, schijnzelfstandigen, uitzendwerkers. En die schil is de afgelopen twee decennia flink gegroeid. Deze ‘gig-economy’, of klus-economie klinkt hip en aantrekkelijk. Maar op veel werkers is er een veel naargeestiger, negentiende-eeuws etiket te plakken: dagloner.

Dat gaat goed totdat het fout gaat. Bij een werkloosheid die vlak voor de coronacrisis in Nederland was gedaald tot nog maar 2,9 procent, leek er geen probleem. Maar het nu acuut wegvallen van het inkomen maakt een al onzeker bestaan uitzichtloos.

Steun zal zich vroeg of laat moeten gaan uitstrekken tot deze groep. Zodat, in dat opzicht, ook voor déze crisis zal gaan gelden wat ook opging voor de vorige: eerst was de winst geprivatiseerd, nu wordt het verlies gesocialiseerd. Het komt voor rekening van de gemeenschap. Munt, ik win. Kop: u verliest.

Daar hoeft geen kwade wil bij te komen kijken. Als de wetgeving de mogelijkheid tot steeds meer flexwerk biedt, dan wordt daar gebruik van gemaakt. Pogingen om daar de scherpe kanten weer van af te halen, concentreerden zich tot nu toe op de uitruil tussen een soepeler ontslag en meer rechten voor flexwerkers. De Wet Werk en Zekerheid die inmiddels is ingevoerd is daar een voorbeeld van.

De coronacrisis doet de vraag rijzen of dat genoeg is. Een adviescommissie onder leiding van oud-topambtenaar Hans Borstlap pleitte in januari al voor het terugdringen van flexwerk, ten bate van de vaste baan.

Nu toont de flexibele economie een duistere kant. Zeker: zonder slagvaardig bedrijfsleven is er geen welvaart. Maar er moet ook gewoond worden, kinderen moeten grootgebracht en dromen waargemaakt.

Deze uitzonderlijk zware tijd voor de economie en de samenleving dreigt vooral de laagste inkomens te treffen, waar het flexwerk zich vaak concentreert. Het risico bestaat dat de ongelijkheid stijgt tot een niveau waar het maatschappelijk onaanvaardbaar wordt. Er is in deze tijd behoefte aan zekerheid. Een andere arbeidswetgeving kan die bieden. Het alternatief is wanhoop. En daarna woede.