Foto Frank Ruiter

Interview

Uiteindelijk is corona een streek van Satan

Lunchinterview Dominee René van Loon (54) stamt uit een geslacht van diepgelovige binnenvaartschippers. Hij schreef een boek over ‘nieuw elan’ in de kerk.

Tony van Loon was een diepgelovige schipper van tussen de grote rivieren en zijn levensverhaal heeft zoiets Bijbels dat je bijna zou gaan denken dat het uit een kinderboek komt, een christelijk kinderboek uit vervlogen tijden. Hij was een baby toen zijn vader op zijn negenentwintigste aan tyfus stierf en zijn vrouw met drie kleine kinderen in diepe armoede achterliet. Dat was in 1930, midden in de crisis na de beurskrach. Tony’s moeder moest met zakjes gemalen koffie langs de deuren om nog iets van geld te verdienen, met de kleine Toontje aan de hand, en alleen uit medelijden kochten de mensen weleens wat van haar. „Een kwelling”, zegt René van Loon, de jongste zoon van Tony van Loon. „Hij heeft zich zijn hele jeugd gekleineerd gevoeld.”

Ik spreek René van Loon (bij de lunch aan de telefoon) omdat hij dominee is en net een boek geschreven heeft, Lente in de kerk, over ‘nieuw elan en ‘hoopgevende ontwikkelingen’, die hij overal in Nederland ziet. Ik wil weten hoe hij tegen de coronacrisis aankijkt in het licht van zijn geloof en wat hij met Pasen, het feest van Jezus’ opstanding uit de dood, tegen zijn gemeente zegt. Via internet dan, nu religieuze diensten met meer dan dertig mensen verboden zijn. René van Loon (54) is de predikant van De Samaritaan in Rotterdam-Noord.

Maar eerst zijn vader. Die ging op zijn veertiende werken als schippersknecht en later voor een reder, en hij droomde de droom van iedere schippersjongen: een eigen schip. Sparen, sparen, sparen, tot de droom steeds dichterbij kwam, en toen… kocht hij een huisje voor zijn oude moeder, die geen trappen meer kon lopen. Ondertussen was hij getrouwd met de dochter van een predikant uit Werkendam, wat bijzonder was voor een schipper zonder schip, een halve wees bovendien. „Een predikant”, zegt René van Loon, „stond hoog in aanzien.” En deze predikant zeker. Hij had een meubelzaak in Gouda gehad toen hij door God geroepen werd – een roeping die door de hoogste kerkelijke instanties erkend werd – en was midden in de oorlog de theologische opleiding gaan doen.

Maar nu was het 1963 en de predikant, van de gereformeerde gemeente, ging met emeritaat en moest met zijn vrouw de pastorie uit. Tony van Loon kocht een huis voor zijn schoonouders, weer geen schip. En nog waren de beproevingen niet voorbij, want daar diende het derde probleem zich aan: zijn eigen gezin. „Er waren inmiddels vijf kinderen”, zegt René van Loon, „en de oudste twee zaten op een schippersinternaat. Grote slaapzalen, kinderen die van elkaar pikten, kortom, mijn broer en zus voelden zich daar niet veilig en mijn ouders hebben toen een huis aan de wal gekocht.”

Dat was in 1968, René was twee. Het huis stond in Werkendam, en terwijl hij vertelt dat zijn vader wéér voor een eigen schip ging sparen, graaf ik in mijn geheugen naar het Bijbelverhaal waar het me aan doet denken – droom vervliegt door Gods ingrijpen voor de derde maal – maar ik kom niet verder dan aartsvader Jakob, die verliefd was op de mooie Rachel en zeven jaar voor haar vader werkte om met haar te mogen trouwen. En wie trof hij op de ochtend na de huwelijksnacht in zijn bed aan? Rachels oudere zus Lea, die lelijk was. Jakob moest nogmaals zeven jaar voor zijn schoonvader werken voordat hij Rachel erbij kreeg.

Als God ons zou straffen, zouden we allang niet meer bestaan

René van Loon

Ik vraag aan René van Loon of zijn vader uiteindelijk beloond werd voor zijn goede gedrag en hij vertelt over de huizenprijzen die begin jaren zeventig omhoogschoten. En kijk, zijn vader, die daar nauwelijks bij had stilgestaan, ging naar de bank om een kleine lening voor een eigen schip te vragen, en de bank zei: u heeft drie huizen, u kunt lenen zoveel u wilt. „American dream”, zegt René van Loon. Zijn ouders ervaarden de voorspoed als een zegen van God – niet verdiend, maar gekregen. „In alles zagen zij het werk van God. Ze leerden mij daar oog voor te hebben en me erover te verwonderen. Als je het eenmaal ziet, kun je het nooit meer níét zien.”

Berooid op de mestvaalt

Maar dan Job, zeg ik. Een gezegend man, godvrezend, en toch stond God toe dat Satan hem te gronde richtte.

„Ja, ja”, zegt René van Loon, bijna enthousiast.

Alles werd hem afgenomen, zeg ik. Zijn kinderen, zijn rijkdom, zijn gezondheid, tot hij volkomen berooid op de mestvaalt zat.

„Zijn vrienden lachten hem uit, en toch bleef hij God trouw.” Zo komen we vanzelf bij de coronacrisis, want hij vervolgt: „Dat is het mooie van het verhaal, ik heb daar net nog over gepreekt. Satan zegt tegen God: laat mij die Job van U maar eens flink op de proef stellen, dan zullen we eens zien hoe diep zijn geloof zit. Maar het is God die bepaalt tot hoever Satan mag gaan. Hij bewaakt de grens. Als het genoeg is geweest herstelt Hij Job openlijk in zijn eer. Ik vind dat een grote troost.” Dus corona is een streek van Satan? „Het is een onderdeel van het kwaad in de wereld, van alle breuken en barsten waar Satan uiteindelijk de veroorzaker van is.” Maar ook nu, zegt hij, zal God de grens bewaken. „Hij is geen onbewogen opperwezen. Hij heeft Jezus laten neerdalen om naast ons te staan en ons er als het ware doorheen te bidden.”

Geen straf van God

En nee, corona is geen straf van God. „Als God ons zou straffen naar wat we gedaan hebben, zouden we allang niet meer bestaan. Wat wij nu meemaken lijkt uitzonderlijk, maar is het niet. Het hoort bij alle rampen die al over de wereld zijn gegaan en zullen blijven gaan. Het confronteert ons met de rauwe rand van het leven waar we sinds de oorlog en de watersnoodramp van 1953 niet mee geconfronteerd zijn geweest, collectief dan. Het onderstreept dat de wereld gebroken is, onvolmaakt. Of zoals de apostel Paulus zegt: de wereld verkeert in barensnood.” En voor de verlossing, zegt René van Loon, heeft God ons zijn Zoon gestuurd, die voor ons gestorven is aan het kruis en na drie dagen weer is opgestaan. „Die boodschap zouden we ons wel eens wat meer ter harte kunnen nemen. In alle verschrikking biedt deze crisis ons ook een kans. Wat leren we ervan? Wat verandert er in onszelf? Hoe gaan we verder?”

René van Loon ging in Breda naar het gymnasium en al was de school christelijk, de meeste leerlingen waren het niet. Jaren tachtig, de kerken waren al bijna helemaal leeggelopen. Heeft hij zelf ooit getwijfeld aan zijn geloof? „Nee”, zegt hij. „Ik weet dat het spannender is om te vertellen dat ik het op mijn zestiende verloren had en na veel strijd heb teruggevonden. Maar nee. Ik heb nooit getwijfeld. Mijn geloof is alleen maar dieper geworden, zoals een boom steeds diepere wortels krijgt en bredere takken.” Toch ging hij eerst economie studeren, in Rotterdam. „Natuurlijk dacht ik aan theologie en ik bad tot God: als U wilt dat ik dat doe, wilt U Uw verlangen dan ook mijn verlangen laten zijn.” Maar? „Mijn hart bleef naar economie uitgaan, staatkundige economie.” Tot hij in zijn eerste jaar zat en dacht: nee. Hij maakte economie wel af – „als God je roept om die studie te doen, dan moet je die afmaken” – en daarna werd het alsnog theologie, in Utrecht, naast zijn werk voor de International Fellowship of Evangelical Students in Nederland. Hij trouwde op zijn drieëntwintigste met Annette, lerares in het basisonderwijs, kreeg met haar vier kinderen en werd in 1999 aangesteld als evangelist-pastoraal werker in Schollevaar, een nieuwbouwwijk van Capelle aan den IJssel bij Rotterdam. In 2001 werd hij er wijkpredikant en dat bleef hij tot hij in 2013 naar De Samaritaan ging.

Lees ook: Wie samen met anderen God wil ontmoeten, komt corona tegen

In zijn boek Lente in de kerk schrijft hij dat een ouderling van een andere gemeente hem eens vroeg hoe het was om evangelist te zijn terwijl er nooit iemand meer tot het geloof kwam. Hij liet zich er niet door van de wijs brengen. Voor zijn studie theologie interviewde hij vijftien mensen die niet kerkelijk waren opgegroeid en later ‘bewust’ waren toegetreden tot een kerk, vaak na een burn-out of een andere ‘verstoring van het levensevenwicht’, en zich hadden laten dopen. Vijftien. Hoe blijft René van Loon zo blijmoedig? Hij zegt: „Misschien omdat ik zelf altijd zo heel erg geraakt ben geweest door het geloof. Het geeft je een mooi en vertrouwd en rijk leven. Dat laat ik graag zien aan iedereen die dat wil.”

God is voor hem zijn hemelse Vader, die hem geschapen heeft en hem zo goed kent dat hij Hem niets hoeft uit te leggen. „Een aanbiddelijke Vriend die alles van me weet en toch van me houdt, en bij wie ik altijd terechtkan.”

Zijn diepste zielsverlangen

Hoe ziet die Vriend eruit? „Dat weet ik niet, maar als ik aan Hem denk zie ik een troonzaal voor me waar ik zomaar binnen mag wandelen en welkom word geheten. Ik houd – zijn stem breekt – „zoveel van Hem dat ik er ter plekke emotioneel van word en het is mijn diepste zielsverlangen dat andere mensen Hem ook zo leren kennen.”

Zijn aardse vader, Tony van Loon, is afgelopen november gestorven, 89 jaar oud. „Gelukkig vóór de coronacrisis, want hij dementeerde en was opgenomen in een verpleeghuis. Mijn moeder was elke dag bij hem en ze zouden doodongelukkig zijn geworden als dat niet meer gekund had.”

Bij zijn sterfbed zong de familie het laatste couplet van psalm 17, in de oude berijming. Maar, blij vooruitzicht, dat mij streelt, ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen, verzadigd met Uw Godd’lijk beeld. En telkens als de moeder van René vroeg of hij het mooi vond zei hij: „Prachtig.” Onder de broers en zussen van René van Loon zijn geen afvalligen. Ook zijn vier kinderen zijn gelovig gebleven. Hoe is hem dat gelukt? Hij lacht en zegt: „Dat is het werk van de Heilige Geest.”

Correctie: in een eerdere versie van dit stuk stond dat Capelle Schollevaar een nieuwbouwwijk is in Rotterdam. Dit is onjuist. Capelle Schollevaar is een station in de wijk Schollevaar, in de gemeente Capelle aan den IJssel.