Psychotherapeut en essayist Adam Phillips.

Foto Colin McPherson / Getty Images

Interview

Psychoanalyticus Adam Phillips: ‘Internet is als een extreem veeleisende moeder'

Psychoanalyse In zijn boek Attention Seeking onderzoekt de wereldberoemde psychoanalyticus hedendaagse vormen van aandacht. „We zijn minder alleen, maar we raken steeds meer geïsoleerd. Er is contact, maar er is geen contact.”

‘Zet je koffie maar op de leuning van de divan”, zegt Adam Phillips. We zijn in Notting Hill, Londen. Phillips is een van de beroemdste psychoanalytici ter wereld. Het is een prettig rommeltje in zijn spreekkamer. Overal liggen stapels boeken en oude tijdschriften, een plant probeert uit het raam te ontsnappen. Hier behandelt Phillips vier dagen per week patiënten, hij schrijft op woensdagen.

Voordat hij zijn eigen praktijk opende was Phillips (1954) hoofd kindertherapie in het Charing Cross ziekenhuis in Londen. Hij was zelf in analyse bij Mohammed Masud Khan (1924-1989), een briljante en controversiële Britse psychoanalyticus. Khan begreep de psychoanalyse als ‘het laboratorium van het humanisme’, een ruimte waar patiënt en therapeut samen uitvinden wat het betekent om mens te zijn. Phillips zet deze traditie voort binnen de freudiaanse therapie. Ook hij is een beetje een buitenstaander: hij is geen lid van traditionele psychoanalytische instituten en pleit voor een oecumenische benadering van de verschillende psychoanalytische tradities.

Phillips is onder meer redacteur van de Penguin-vertalingen van de werken van Sigmund Freud, die hij voornamelijk als literaire teksten ziet. Regelmatig schrijft hij voor de London Review of Books. Zijn eigen boeken, elegante meditaties op het moderne leven, zijn in vele talen vertaald. Zijn eenentwintigste boek, Attention Seeking, verscheen vorig jaar. Het is een prachtige studie over de verschillende manieren waarop we ons verhouden tot aandacht.

Ik wilde het met hem hebben over zijn boek, en onze meest courante vormen van aandacht. Hij is gul met zijn woorden en tijd. Uit het raam zien we hoe een winkelier zijn zaak afsluit terwijl de schemering invalt.

Men houdt ervan om Freud te haten. Waarom is dat?

„Vanuit psychoanalytisch perspectief is dat niet zo verrassend. We zijn ambivalent over iedereen die veel voor ons betekent. Als we van iemand houden, haten we diegene ook een beetje. In zekere zin is dat precies waar de psychoanalyse om draait. Freud bespreekt dingen waar mensen liever niet over praten, en doet dat op een manier waar mensen liever niet over praten.

„Psychoanalyse is alleen zinvol voor de mensen die erin geïnteresseerd zijn. Als Freud je niet interesseert, lees hem dan vooral niet. Maar als je ambivalente gevoelens koestert voor Freud, dan betekent dat op zijn minst dat zijn ideeën sterke gevoelens bij je teweeg brengen. Ambivalentie is een van de beste houdingen die je tegenover Freud kunt hebben. Iemand die hem alleen maar haat, en iemand die alleen maar van hem houdt, hebben hetzelfde probleem: een probleem met afgoderij. De beste lezers van Freud zijn de ambivalente lezers.”

Wat haat u het meest aan Freud?

„Het is makkelijker om de vraag te beantwoorden: wat haat ik het meest aan de psychoanalyse? Ik haat dat de analyse soms zo alwetend is en overmoedig in haar uitspraken en beschrijvingen. Er zijn natuurlijk heel veel dingen waarvan ik houd in de psychoanalyse, daarom beoefen ik het vak ook. Ik vind het een schitterende culturele uitvinding. Maar iedereen die zich bezighoudt met de psychoanalyse kent de alwetendheid van analytici, hun sentimentaliteit. Al die zaken vervelen me. Ook heb ik geen behoefte aan mensen die me uitleggen wat de psychoanalyse ‘echt’ zou zijn.”

Is dat een rebels trekje?

„Niet echt. Ik heb meer met Sartres idee, in zijn boek over Baudelaire, dat rebellen de wereld hetzelfde willen houden zodat ze ertegen kunnen blijven rebelleren, terwijl revolutionairen de wereld willen veranderen. Ik wil niet blijven rebelleren, en ik wil de wereld ook niet geheel veranderen.”

Uw laatste boek gaat over aandacht vragen. Wat is aandacht, waarom vragen we het, en wat doen we ermee zodra we het krijgen?

„Aandacht is een vorm van erkenning. We vragen aandacht omdat we iets erkend willen hebben, vaak weten we niet precies wat. We groeien door erkenning, door uitwisseling. Dus we hebben mensen nodig die ons erkennen, en we moeten ook erkenning geven aan anderen. Het is ons ruilmiddel, zo je wil. En het is het medium van ons verlangen, de plek waar we werkelijk plezier kunnen vinden. Aandacht geven en nemen is onderdeel van de zoektocht naar écht plezier. Naar ongedwongen plezier, en de mensen en dingen die ons zulk plezier verschaffen.

„Ik zou nu kunnen denken: met dit interview kan ik lekker scoren, mijn carrière een zetje geven. Dan is het beter als we door één deur kunnen, want dan schrijf jij een mooi artikel over me. Maar het toeval wil dat ik je graag mag, en we hebben wat mij betreft een interessant gesprek. Dus boeit mijn reputatie me nu niet zo. Dat zijn twee heel verschillende vormen van aandacht. De ene is instrumenteel: ik ga jou gebruiken om iets voor elkaar te krijgen, en jij doet mogelijk hetzelfde met mij. De andere is open, ontvankelijk. We weten niet wat er gaat gebeuren, en dat geldt eigenlijk per definitie.

„Als ik de verschillende vormen van aandacht zou willen beschrijven, kan dat in de taal van de seksualiteit. Aan de ene kant van een imaginair spectrum is er een gelijkwaardig samenspel, waarin we echt geïnteresseerd zijn in elkaar en elkaars verlangen. Aan de andere kant is er een perverse houding, waarin ik mijn medeplichtige een dwingende, instrumentele vorm van aandacht opleg.”

U gebruikt geen internet. Waarom niet?

„Omdat ik minder communicatie wil, niet meer. En ik wil dat de communicatie die ik heb persoonlijk is, niet gefilterd wordt door dat medium. Er zijn vast andere redenen dat ik er niet aan meedoe, maar het heeft nooit enige aantrekkingskracht op me gehad. Toen internet begon, en ik dus begon er niet aan mee te doen, vond men dat wel schattig en pretentieus. Nu zeggen mensen als ik het ze vertel: wát een geluk heb jij. Mensen voelen zich inmiddels door internet gekweld. Ik zeg trouwens niet dat ik er nooit in geïnteresseerd zou kunnen raken. Maar ik geef de voorkeur aan echte gesprekken, waarin je elkaar kunt aankijken, en elkaars stem kunt horen. Ik wil geen onderdeel uitmaken van een medium dat vraagt om onmiddellijke antwoorden. Sterker nog, ik geloof dat dit een eis is waar eigenlijk niemand goed mee om kan gaan.”

Uw patiënten gebruiken internet vast wel. Heeft u het gevoel dat het de manier verandert waarop we aandacht aan elkaar besteden?

„Het betekent in elk geval dat we versies van onszelf ontwikkelen die hyperalert zijn op eisen. Het is alsof je een extreem veeleisende moeder hebt. Je moet er steeds weer aandacht aan besteden. Internet, smartphones en dergelijke, bieden de illusie van totale beschikbaarheid én toegankelijkheid. Internet draagt de illusie in zich dat we allemaal onderling verbonden zijn, en in zekere zin is dat ook zo. Maar ik denk dat die belofte van beschikbaarheid en contact eigenlijk nooit kan worden vervuld. Het betekent dat we minder alleen zijn, maar in feite raken we steeds meer van elkaar geïsoleerd. Er is contact, maar er is geen contact.”

We besteden tegenwoordig heel veel aandacht aan onze identiteiten. Wie we zijn, wat voor rol ons dat geeft in de maatschappij, en waar we daardoor denken recht op te hebben. Wat zijn uw gedachten daarover?

„De vraag is eigenlijk waarom we überhaupt een identiteit zouden willen. Waarom is een identiteit een object van ons verlangen? Wie wil zichzelf nou vastleggen in een beschrijving? Als project vind ik het erg beperkt. Bovendien is er iets paranoïde aan een identiteit, aan de obsessie met binnenkanten en buitenkanten, en wat je moet uitsluiten om te worden wie je denkt te willen zijn. Wederom is het te alwetend. Er is weinig ruimte voor verandering.

Lees ook: Psychiaters zijn nu supersterren, wat zegt dat over deze tijd?

„Door ons op zo’n rigide wijze te focussen op onze identiteiten, vallen we als samenleving steeds meer uiteen in kleine groepjes die niet langer met elkaar kunnen communiceren. Het lijkt wel een aanval op uitwisseling. Identiteiten zijn een vorm van privébezit. En Lacan schreef over privébezit: ‘Het punt van privébezit is dat niemand ervan mag genieten, zeker de persoon die het heeft niet.’ Het is onerotisch.”

Waarom valt de samenleving zo uiteen, denkt u?

„Dit is zonder twijfel een gemankeerde verklaring, maar ik denk dat we allemaal gestoord worden van het kapitalisme. Dat stimuleert competitie boven samenwerking, en is in de kern sadomasochistisch. Onze identiteiten zijn daarin als ruilwaar. Het is alsof je op voorhand kunt weten wat je gaat krijgen: jij weet wie je bent, jij vertelt me wie je bent, en dan weet ik zogenaamd wat er tussen ons gaat gebeuren.”

Wat is uw definitie van kapitalisme?

„Kapitalisme is een vorm van politieke organisatie waarin winstbejag voorop staat. En het is geen mysterie: waar de één winst maakt, wordt een ander uitgebuit. Het fundamentele model dat daaruit volgt is dat je om te overleven binnen dit systeem steeds slimmer moet worden in het uitbuiten van anderen.

„Het is een cliché, maar volgens mij wel waar, dat het kapitalisme ons allemaal instrumenteel maakt voor elkaar. Onder het kapitalisme zie ik anderen in termen van hun bruikbaarheid voor mij, voor de doelen die ik stel, waarvan ik geloof dat ik weet dat ik ze wil. Het is extreem alwetend. In die zin dat de implicatie is dat we allemaal zouden weten wat iedereen wil, namelijk: geld. Het is een wonder als je bedenkt dat één object van verlangen de verbeelding van de hele wereld heeft kunnen kapen. Je zou ook kunnen denken dat alleen mensen die niet weten wat ze verlangen naar geld verlangen. Omdat geld de illusie in zich draagt dat je alles zou kunnen krijgen wat je verlangt.

„Ik vind dat een armetierig verhaal over wat mensen samen zouden kunnen bereiken. En het kapitalisme functioneert juist zo goed omdat we zo stellig geloven dat het géén verhaal is dat we onszelf voorhouden. Doordat we denken dat de wereld nu eenmaal zo in elkaar zit. Het is alsof het het enige spel is dat we samen zouden kunnen spelen, alsof het het enige is dat we samen zouden kunnen doen. Wat Slavoj Zizek daarover zegt is waar: het is gemakkelijker om je het einde van de wereld voor te stellen dan het einde van het kapitalisme.”

Is dat aan het veranderen?

„Natuurlijk zijn er anti-kapitalistische bewegingen en is lang niet iedereen uit op winst. Maar als je het mij vraagt, zijn het nog altijd de lui met de wapens en het geld die de dienst uitmaken. Het is zoals Lenin zei: ‘Ik begrijp niet waarom mensen überhaupt stemmen in kapitalistische democratieën, want politici zijn er niet de baas, maar zakenlui.’ Dat is volgens mij waar, helaas.”

Wat is daaraan te doen?

„Het belangrijkste is dat mensen aardig zijn voor elkaar. We zijn van dezelfde soort. We moeten er voor elkaar zijn, voor elkaar zorgen. Ik zeg niet dat de wereld zo in mekaar zit, maar wel dat ik in zo’n soort wereld wil leven.”

Is daar een rol voor de psychoanalyse weggelegd?

„Wat de psychoanalyse bijdraagt aan het culturele debat zijn gesprekken over wat we werkelijk verlangen, hoe we willen leven. Het is een experiment in leven. En hoewel de invloed ervan beperkt is, sijpelt die wel door. Als ik het heb over revolutie, dan bedoel ik zoiets als wat Emerson de oneindigheid van het individu noemde. We weten helemaal niet waartoe de mens allemaal in staat is. Psychoanalyse gaat erom uit te vinden wat we willen bereiken, in plaats van het op voorhand te weten, of denken te weten.

„In zekere zin is de psychoanalyse nog heel jong en weet niemand nog precies wat het is. Ik behoor niet tot de lui die zeggen dat zij haar hoogtepunt heeft gehad en op z’n retour is. Sterker nog, ik geloof dat ze pas net begint.”