Foto Daniel Niessen

De flat en corona

De L-flat in Zeist telt 728 huisnummers. Hoe werkt het coronavirus op het flatleven door? Een nieuwe reeks verhalen, toegespitst op de nieuwe realiteit.
De L-flat in Zeist telt 728 huisnummers. Hoe werkt het coronavirus op het flatleven door?
Tekst Foto’s Daniël Niessen

De flat

Over deze vertelling

‘Seizoen 2’ over de L-flat in Zeist was in de maak nadat begin maart de eerste reeks afliep. Toen kwam corona. En gaat seizoen 2 over het effect van het virus.

Hoe beïnvloedt het coronavirus het leven in en om de flat? Dat is de vraag die deze nieuwe reeks flatverhalen zal onderzoeken. Te beginnen met drie afleveringen. De komende weken komen er nieuwe bij.

Het oorspronkelijke plan was anders. Een ‘gewone’ nieuwe serie van tien verhalen was in de maak na de eerste reeks, die begin maart eindigde met het verhaal over Grada Lammers, flatbewoonster sinds 1972. Toen zette het coronavirus de wereld op zijn kop.

Ook het flatleven kwam stil te liggen. Jantje Paasman sloot de deuren van zijn Weggeefwinkel, het inloophuis in portiek zeven ging dicht, net als het kantoortje van de huismeester en de basisschool achter de L-flat. En vooral: bewoners verschansen zich achter hun voordeur.

Schrijven over het effect van het virus op het flatleven is een logisch vervolg. De flat is met zo’n tweeduizend bewoners een samenleving op zich. Een samenleving bovendien met kwetsbare plekken die zich juist in virustijd doen voelen. Bewoners met psychiatrische problemen. Met een taal-achterstand die thuis-onderwijs bemoeilijkt. Bewoners die al kámpten met eenzaamheid.

Velen hebben bovendien moeite rond te komen. Een laag inkomen werkt door op de gezondheid: mensen met geldgebrek stellen doktersbezoek uit, nemen minder vaak een abonnement op de sportschool. En ongezond eten met veel calorieën is goedkoper dan gezond, caloriearm voedsel. Zwaarlijvigheid en suikerziekte – factoren van belang bij dit virus – komen onder lage inkomensgroepen vaker voor. Menig flatbewoner maakt zich met recht extra zorgen.

Deze nieuwe serie zal bestaan uit uitzoomende reportages en individuele portretten. Interviews met bewoners en andere bronnen vinden telefonisch plaats en bij uitzondering in persoon – op gepaste afstand in de buitenlucht.

Half maart: ‘Mijd de lift’

Een flatbewoonster van 88 wil naar de supermarkt, een Syriër schuilt voor virusdruppels. De eerste flatreacties op de pandemie.

Uit Aleppo konden ze wegkomen, Lesbos bleef hen bespaard, maar hoe ontvlucht je een pandemie? Aan de achterzijde van de L-flat zit Naeim Rabbat (51) met zijn vrouw en tienerdochter Naja op hun balkon in de zon. Zijn vrouw vertrouwt op God, hijzelf op het afdak boven zijn balkon. In het onbeschutte buiten – het flatgazon achter, de stoep vóór – voelt hij zich onveilig. Hij zegt het in het Arabisch, zijn dochter vertaalt. „Straks hoest een bovenbuurman vanaf een balkon. Het virus is zwaarder dan lucht. Het valt misschien op hem, zegt mijn vader.”

Het gazon, waar de 546 balkons van de lange zijde van de flat op uitkijken, is niet viezer dan normaal. Witte boterhammen her en der, een brij bedorven rijst, een verloren hoofdkussen. De vuilruimers van het Zeister sociaal werkbedrijf blijven hun dagelijkse werk doen. Net als de schoonmakers van de portieken en trappengangen. Flatschoonmaker Ali, 64, hij wil zijn achternaam niet in de krant, werkt voor het eerst met handschoenen aan. Op verzoek van huismeester Said Arab poetst hij de knoppen van de zestien flatliften extra grondig. In alle liften hangt de huismeester dinsdag een wit A4t’je op. „Zorg dat je niet met meer dan 2 personen in de lift staat. Houd afstand van elkaar. Indien mogelijk, gebruik de trap.”

Eigenaar Jantje Paasman bij zijn gesloten weggeefwinkel. Wat toch langsgebracht wordt, zet hij binnen.
Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen

Suus (13) woont op vijf hoog en mijdt de lift al drie jaar – ze zat er op haar tiende een half uur in vast, alleen en zonder telefoon. Suus doet 2-vwo. Ze heeft besloten zich thuis elke dag op één vak te richten, zegt ze dinsdag. „Nu doe ik Engels. Als ik een beetje doorwerk kan ik vandaag het hele jaar afkrijgen.” Portiekgenoot Alend (15) doet 2-vmbo. Zijn schoolwerk begint pas volgende week, zegt hij blij.

Een blinde radiomaker op twaalf hoog, Jan Drenth (42), zegt door de telefoon dat de flatgeluiden anders zijn. „Ik heb nu de balkondeur open want het is lekker weer en ik hoor… bijna niks. Alleen een paar vogels.”

Grada (88) heeft één keer griep gehad, rond 1960

Flatbewoner Grada Lammers zegt maandag door de telefoon dat ze voor virussen „niet zo vatbaar” is. In haar 88 levensjaren heeft ze één keer de griep gehad. „Rond 1960.” Ze is van plan naar de supermarkt te blijven gaan. Een lid van de bewonerscommissie van de L-flat belt haar op en raadt het af. Een dag later levert iemand boodschappen bij haar af. Vier keer kant-en-klare stamppot.

Grada Lammers is het nieuwe leven „nu al zat”. Haar naailes op dinsdag in het inloophuis gaat niet door. Ze wordt er wat somber van. „Ik ga het telefoneren maar wat opvoeren.”

Het inloophuis, de ontmoetingsplaats van de flat, is dicht. Geen naailes, geen computerles, geen herbeoordelingsgesprekken voor voedselbankklanten. Coördinator Ina Duit (62) is er wel. Woensdag staat ze te koken in het keukentje samen met een Iraanse vrijwilliger uit portiek vier. Ze maken avondeten dat ze bezorgen bij iedereen die normaal ’s woensdags naar de bewonersmaaltijd komt. Ze bezorgen bij Grada Lammers – haar enige níet-kant-en-klare-maal. Ze bezorgen ook bij een licht dementerende vrouw in een naastgelegen flat. Alleen als Ina Duit door de intercom jokt dat ze namens de huisarts komt, doet de vrouw open.

En L-flatbewoner André Sodaar (59) krijgt een portie. Een FC Utrechtfan met een diabetesvoet. Honkvast inloophuisgast. Zijn vrouw is enkele jaren geleden overleden. Zolang er voetbal op tv is, zei hij onlangs, voelt hij zich niet eenzaam. Dinsdag staat hij voor zijn voordeur op vier hoog en roept hij naar beneden: „Er is geen vóétbal meer!”

Voor de Weggeefwinkel achter de flat drinkt Jantje Paasman (56) koffie. Zijn winkel is sinds vorige week donderdag dicht, maar „bij mijn klanten dringt dat soort nieuws niet altijd door.” Daarom is hij hier – als mensen toch spullen komen brengen, stalt hij ze liever binnen. Op dinsdagmorgen komt inderdaad een handvol mensen langs. Met kleren, potplanten, een doos met oude poppen. Een oude vrouw in paarse djellaba komt bellend aangelopen. Ze spreekt geen Nederlands en overhandigt haar mobiel. „Hallo, zijn jullie open?” klinkt het door de telefoon. „Mijn moeder komt voor kleertjes voor de kleinkinderen. Kan dat?”

Eind maart: Zorg staat nu op afstand

De basisschool en hulpverleners proberen flatbewoners te bereiken. Over de tol van social distancing.

Elk gezin met leerlingen op basisschool Op Dreef, achter de L-flat, kon voor thuis-onderwijs één laptop halen. Het liep gesmeerd. Bijna alle ouders kwamen langs, kort na het sluiten van de school op 16 maart. Op een handvol gezinnen na. Drie uit de L-flat. De vaders en moeders reageerden niet op mailtjes en telefoontjes. „Een deel is de taal niet machtig. Dat werpt een drempel op”, zegt directrice Marijn Knevel (37) die haar school typeert als „superdivers”. Van de 180 leerlingen komen er 88 uit de L-flat, waar veel mensen wonen van niet-westerse komaf.

Maandagochtend heeft Knevel nieuws: met twee van de drie gezinnen uit de flat is er eindelijk contact. Maar dat is er nog steeds niet met de ouders van een leerling uit de bovenbouw. Knevel wil haar leerkrachten gezien het virus niet op het gezin afsturen. „Misschien ga ik zelf.”

Foto Daniel Niessen

De groep leerlingen in een nijpende thuissituatie „wordt steeds groter hoe langer de school dicht is”, zegt Knevel. Gezinnen die al in beeld zijn bij jeugdzorg, ouders met fikse schulden, leerlingen met een broertje of zusje dat een stoornis heeft. Om hoeveel kinderen gaat het? Knevel: „32…36…44…er staan er nu 47 op mijn lijstje.” Ze is met jeugdzorg en de gemeente over de leerlingen in gesprek.

Maatschappelijk werker Henk van Dalen (63) van het sociaal team voor hulpbehoevende burgers in Zeist-Noord, had afgelopen week moeite een bewoner uit de L-flat te bereiken die „fysieke en psychiatrische klachten” heeft. Normaal gaat hij elke week even bij hem langs. Maar nu met corona moet hij op andere manieren contact zoeken. De telefoon van de bewoner bleek kapot, een nieuwe regelen lukte niet zo gauw. Uiteindelijk kreeg hij contact via de mail. Het ging de bewoner „redelijk goed”, op de eenzaamheid na dan.

In de flat wonen tientallen mensen „met psychiatrische gevoeligheid”, zegt Van Dalen. Bewoners met autisme, een depressie, een verstandelijke beperking, een geschiedenis van opnames wegens psychoses. „Iedereen is blij als we bellen. Maar we missen tal van signalen nu we niet meer in de huiskamer zitten. Ik houd mijn hart vast.”

Voor Ina Duit (62), coördinator van het inloophuis van de L-flat, is social distancing een straf. Zij is van het echte contact, met hen die om een gesprekje verlegen zitten. Ze heeft van sommige flatbewoners zelfs geen telefoonnummer. Een kleine twee weken geleden, groepen van meer dan twee waren nog niet taboe, maakte Ina Duit een wandeling met zes of zeven flatbewoners die een frisse neus en gezelschap konden gebruiken. Twee liepen met rollator, op het bospad achter het parkeerdek.

Via een bestuurslid van de Zeister inloophuizen kreeg Duit afgelopen week zestig bossen gele tulpen om uit te delen aan bewoners. Met vrijwilligers bracht ze de bloemen toch maar wel lijfelijk langs de deuren – „tsja, wat moet je dan”. De weduwnaar uit portiek vier die het voetbal op tv zo mist, nam ook een bosje in ontvangst. Hij moest hard zoeken naar een vaas.

De oprichter van het Meiden-buurthuis in portiek zes, dertiger Harisa Fetahovic, was vorige week ziek, vertelt ze aan de telefoon. Verkouden, hoesten, soms benauwd. „En ik heb al astma.” Volgens de dokter kon het ook de griep zijn. Ze bleef dagen binnen. Eten bij de voedselbank kon ze niet zelf halen. Ze is alleenstaand, dus haar dochter van twaalf ging in haar plaats. Inmiddels voelt Harisa Fetahovic zich beter. „Het was een verkoudheid.” Ze maakt zich nog wel zorgen om corona. „Stel ik krijg het en ik ga dood, waar gaan mijn kinderen heen?” Ze is bang boodschappen te doen. „Maar het moet. Ons drinken is alweer bijna op.”

Wilco Machielse (72), L-flatbewoner sinds 1997, was vorige week op Texel. Hij was nog wel in de flat toen Nederland ging klappen voor de zorgmedewerkers. Stipt om 20:00 uur stond hij klaar voor zijn voordeur. Hij begon te klappen – en hoorde alleen zijn eigen applaus. Hij keek naast zich en tuurde in een honderden meters lange galerij – op zijn verdieping alleen komen er 56 voordeuren op uit. Geen deur was open, de galerij was leeg. Machielse stopte met klappen, liep zijn huis in en deed de voordeur achter zich dicht.

1,5 meter? Lastig, voor de blinde Jan Drenth

Sommigen noemen Jan Drenth de „burgemeester” van de flat. Maar corona ondermijnt zijn actieve rol.

Naar jan en alleman heeft flatbewoner Jan Drenth (42) lijntjes uitstaan. Moeders tipten hem, vóór corona, als de glijbaan of de schommel in het park kuren vertoonde. Collega-hondenbezitters rapporteerden overlast. Drenth stapte met de informatie naar gemeente of huismeester. Sommigen noemen hem „de burgemeester”.

Drenth is blind. Hij hóórde de problemen rond de flat, toen de straten nog niet uitgestorven waren. Hoorde de dealers op de stoep hun werk doen. Ze deden het zó openlijk, dat het ziende mensen waarschijnlijk niet eens opviel, zegt hij. „Maar ik hoorde de geldbedragen, het uitwisselen van zakjes.” In gesprekjes, op straat, in het inloophuis in portiek zeven, hoorde hij het aan iemands stem als het niet goed ging. „Dat verbloem je niet. Iemand klinkt dan vlakker, heeft een lagere stem. Dan vraag ik door. Ik schrik er niet van als het met iemand niet goed gaat.”

Nu lopen flatbewoners met een boogje om Drenth heen. Anderhalve meter. Hij kan die afstand zelf niet inschatten en zijn geleidehond Lars is er niet op getraind. „Mensen groeten wel, maar het voelt vrij eenzaam.”

Foto Daniel Niessen
De Flat - Zeist, L flat - Jan Drenth is blind en leeft nu veel meer binnen samen met zijn hond Lars. Daarnaast heeft hij zijn eigen radiostation in zijn flat. Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Ongeluk als jongetje

Jan Drenth ziet zelfs geen zwart. Als hij het woord ‘boom’ hoort, verschijnt in zijn hoofd niet het plaatje van de stam met bladerpruik; hij voelt de sensatie na, de “ruwe, bobbelige structuur” van de stam. Zeg ‘oranje’ en er bolt een sinaasappel in zijn hand. Zeg ‘zwart’ en hij ruikt potgrond.

Bij geboorte, in Almelo, zijn ouders hielden koeien in Vroomshoop, zag Jan Drenth links nog een procent of tien. Volledig blind werd hij een paar jaar later. Hij zat op het startblok van een zwembad, iemand gaf een duw. Zijn gezicht landde plat op het water, het netvlies van zijn linkeroog liet los. Te laat belandde hij in het ziekenhuis.

Zijn toekomst lag in Zeist, stad der blinden. Hij liep het internaat van blinden-instituut Bartiméus binnen op zijn derde en verliet het op zijn twintigste. Alleen ’s weekends was hij bij zijn ouders en broers en koeien. Een „geweldige tijd”, zegt Jan Drenth over zijn internaatjeugd. „We leerden er fietsen, judoën, zwemmen. Ik heb jaren padvinderij gedaan.” Hij voltooide de mavo en een vakopleiding ict.

Hij trouwde op zijn twintigste, met Astrid – vrouw met zicht. In de Margrietlaan in Zeist, een flat van vier hoog, hadden ze het slecht. Drugsoverlast, herrie, brandjes en rottigheid. De L-flat kwam in beeld. Die had ook een reputatie ja, zegt Jan Drenth. „Maar we dachten: erger dan de Margrietlaan kan het niet worden.”

Ze gingen er kijken – en luisteren. Het was de zomer van 2005. Ze vielen voor de rust in het appartement op twaalf hoog. Jan Drenth deed de deur open naar het balkon en hoorde „gemoedelijke woongeluiden”. Het geveeg van bezems op balkons, boenende bewoners. Zijn vrouw viel voor het uitzicht. Ze woonden elf jaar samen in de L-flat. In 2016 overleed Astrid na een hersenbloeding. „Dan lazer je in een enorm gat”, zegt Jan Drenth.

Onthand in de winkel

Hij is eruit geklommen. Werk houdt hem bezig. Drenth heeft een radiostation, Everything Radio. Er werken acht mensen, hij leidt medewerkers op. Sinds anderhalf jaar heeft hij een vriendin, die elders woont.

En er is zijn rol in wijk en flat. Maar corona maakt die onmogelijk. Hij weet van „30 à 35” medeflatbewoners zeker dat ze nu „een beetje zitten te verkommeren thuis”. Dat hij die mensen niet kan opzoeken, vindt hij „heel lastig.”

Moet je nog een boodschap, vroeg hij regelmatig aan een bewoner die slecht ter been is. Nu is Drenth in de supermarkt zelf onthand. Hij legde altijd zijn rechterhand op de schouder van een winkelmedewerker, links hield hij Lars. Gedrieën liepen ze langs de schappen: Drenth zei wat hij wilde hebben, de medewerker deed het in het mandje. Nu mag Drenth de winkel niet meer in. Aan de servicebalie dicteert hij zijn lijstje, iemand haalt de producten terwijl hij wacht.

Hij zit, als iedereen, vooral thuis. Van het uitzicht vanaf zijn balkon geniet ook hij, al ziet hij het niet. Niet de weidse horizon, niet het nabije groen rondom de basisschool. Hij hóórt het uitzicht, zegt hij. In normale tijden de stemmetjes van kinderen in hun schoolpauze. Nu is het alle dagen zondag. Hij hoort de vogels, en het geluid van de wind door de boombladeren, vandaag briesend, morgen ritselend.

Foto Daniel Niessen

Maria en haar gezin: 72m2 met z’n zevenen

Maria heeft astma en vreest corona. Ze blijft het liefst binnen. Met haar man, moeder en vier jonge kinderen.

Maria Vejsel (39) lag twintig dagen aan de beademing en zeventien dagen in coma. Artsen vreesden haar kwijt te raken. Het speelde zes jaar geleden. Een niersteen was de boosdoener. Die veroorzaakte ontstekingen in heel haar lichaam. Ze kreeg driemaal een klaplong en hield er astma aan over. De kilometer fietsen van haar L-flatportiek naar de Jumbo in het winkelcentrum voelt sindsdien als een tocht van „tien kilometer”.

Dus ja, Maria vreest corona, de sluipmoordenaar. Haar man heeft suiker en een hoge bloeddruk. Maria’s hulpbehoevende moeder van 72 die praktisch bij hen inwoont, heeft suiker en had drie keer kanker. Een hogere kans op ellende in het geval van besmetting kan een huishouden nauwelijks hebben. Maria en haar man hebben vier kinderen, vertelt ze aan de telefoon. Een zoon in de brugklas en dochters in groep twee, drie en vijf. Een van de meisjes klaagde laatst over keelpijn. „Keelpijn, dat was vroeger niets”, zegt Maria. “Nu maakt alleen het wóórd me al bang.”

Ze blijven zo veel mogelijk binnen. Met z’n zevenen in een appartement van 72 vierkante meter, op vier hoog. Voor dit telefoongesprek heeft Maria zich afgezonderd in een klein kamertje. „Anders hoor ik je niet goed.”

Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen

Maria komt uit Macedonië. Als meisje ontvluchtte ze haar land met haar ouders, weg van de oorlog. Na vier jaar Duitsland belandden ze in Nederland. Zeventien maanden in een azc in Groningen, toen via Rijnsburg naar Zeist.

Met haar man, ook een Macedoniër, betrok ze in 2001 een woning in de Geroflat, pal naast de L-flat. In 2014 verhuisden ze naar Driebergen. Eindelijk een eengezinswoning. Maar omdat ze daar prompt zo ziek werd – die niersteen – dat ze bijna doodging, wilde Maria weg uit dat huis.

De L-flat had plek.

„De kinderen waren dolblij”, zegt ze. „Ze kenden het hier. De school, de voetbalkooi.” Ook Maria zelf woont hier met plezier. Zij en haar man hebben veel vrienden in de flat, Macedoniërs die ze al jaren kennen. Zelfs hun buren zijn Macedoniërs. In de zomers zit de vriendengroep graag in het park achter Maria’s portiek. Soms wel met z’n twintigen zijn ze. „De L-flat wordt Macedonisch!”, grappen ze onder elkaar.

Aan de rand van dat park, zonovergoten en leeg, voeren we een week later een tweede gesprek . Maria en haar drie dochters zitten op een bankje, de journalist er op afstand tegenover op een meegebrachte kampeerstoel. De meisjes hebben rode lippenstift op en de oudste draagt blauwe, plastic handschoenen . Gisteren, ook een stralende dag, zijn ze niet buiten geweest. De jongste probeert alsmaar het muurtje achter het bankje te beklimmen. „Ik wil naar het párk”, zegt ze. Ze zal het een paar keer herhalen, steeds harder.

„Ik vind het moeilijk hoor”, zegt Maria over het binnenleven. „Vooral het juf spelen voor vier kinderen. Ik heb eigenlijk geen moment rust.” Haar man kan niet echt goed helpen, vertelt ze: hij is niet in Nederland naar school gegaan. Maria deed vmbo. Ze werkte als administratief medewerker en boekhouder tot ze – enig kind – de zorg voor haar moeder op zich nam. Haar man is arbeidsongeschikt verklaard.

Foto Daniel Niessen

Een juf heeft haar gezegd dat de basisschool te hulp kan schieten als ze het thuis niet meer aankan. „Ze had het over hulp van studenten.” De school, pal achter de L-flat, bevestigt: ze zoeken samenwerking met studenten ‘social works’ van Hogeschool Utrecht. Idee is dat zo’n tien studenten kinderen ondersteunen die extra hulp kunnen gebruiken. De directeur van de school denkt dat eenderde van de honderdtachtig leerlingen in aanmerking komt.

Vanaf onze zitplaatsen kunnen we Maria’s appartement zien, met aan de achterzijde een groot balkon. Is dat een fijne uitwijkplek nu? Nee, zegt Maria. „We komen er bijna niet. Ik zag er laatst een dode muis. En er zijn hele rare insecten. Van die grote. Een soort kakkerlakken.”

Maria, haar man en hun kinderen komen soms nog op straat – even naar de voetbalkooi, de supermarkt, de voedselbank op vrijdag. Voor Maria’s moeder vinden ze dat te riskant. Haar enige buiten is de galerij aan de voorzijde van de flat, voor Maria’s voordeur. Met z’n allen zitten ze er soms. „Wel zo gezellig”, zegt Maria. Ze hebben er uitzicht op naaldbomen naast het parkeerdek, de stoep voor de portiek en de honderden strekkende meters van de flatgalerij.

„Ik wil naar het párk”, zegt de jongste dochter hard. Het klinkt als een aanklacht nu. Het gesprek is voorbij, de meisjes rennen de speelweide in.

„Ik kijk tv-tv-tv en verder niets-niets-niets.”

Flatbewoner André Sodaar kijkt alle dagen voetbal. Nog steeds. „Achttien keer dezelfde voetbalwedstrijd, dat je denkt: ‘heb ik nu gedrónken?’”

Het eerste gesprek met André Sodaar (59), flatbewoner met Utrechts accent, vond plaats enkele weken vóór de komst van corona naar Nederland. Het tweede erna.

Pre-corona: in zijn huiskamer. Het FC Utrecht-logo zit onder meer op kaarsen en tubes douchegel

„FC Utrecht is m’n alles zoals je ziet. Ik volg alle spelers die ooit bij FC Utrecht hebben gespeeld. In de Engelse competitie…Duitsland…. Ik heb zo’n kassie met alle voetbalzenders. Elke dag is er wel voetbal. En op zondag speelt FC Utrecht meestal zelf. Er komt dagelijks iemand voor mijn suiker, voor de wond onder mijn voet, maar op zondag tussen half één en half vijf hoeven ze niet te komen want ik doe de deur op slot en trek de telefoon eruit.

Die Utrecht-sjaal over de stoel, die heeft mijn moeder gebreid. Nee, m’n moeder is al tien jaar dood. Mijn vader acht jaar. Hij was enigst kind en ik ben enigst kind, dus dan ben je met familie gauw klaar. Ik heb nog één nichtje. Een áchter-áchter-áchternichie. Of twee keer áchter-. Kan ook. In Beesd woont ze. Met een d. Bees-D. Bij Culemborg daar ergens. Maar ik zie d’r nooit. We bellen af en toe. Moet ik wel eerst uitleggen wie ik ben, dan gaat het wel weer.

Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen

Tot vijftien jaar geleden woonde ik in Utrecht. In Zuilen. Er stond een grote advertentie in de krant. ‘Woningen te huur in de L-flat.’ Ik was alleen, mijn eerste vrouw en ik waren uit elkaar. Mijn tweede vrouw ontmoette ik in Hoog Catharijne. Ik reed haar omver met mijn winkelwagentje. Echt rádicaal omver reed ik ’r. „God moet je wat drinken’ zei ik. ‘Da’s het minste wat je kan doen’, zei ze, languit op de grond. Dat is vijftien jaar aangebleven.

Ze is een jaar of acht geleden overleden. Darm-kk. Voor het gat in mijn voet moet ik elke week naar het ziekenhuis waar ze is gestorven. Ik vermijd sommige gangen, want ik weet dat daar haar laatste meters waren.

Ja ik ben hier blijven wonen dus. Ik heb het hier wel goed. Behalve de geluidsoverlast. Hoor je het? Het is nu heel zaggies. Een fluitgeluid. Meestal is het harder. Zo’n islamitische fluit - ‘huu-huu-huu-huu’. Alsof die slang omhoog gaat en weer naar beneden in z’n mand, zulke muziek. Twee à drie uur per dag hoor je het. Neuh….er wat van zeggen heeft geen zin. Dan moet je een tolk meenemen. Neuh…

Ik kom bijna elke dag in het inloophuis in portiek zeven. Ik woon er zowat recht boven. Gewoon, praten met bewoners. Op woensdagavond eten we samen. En elke maand is er een lunch. Laatst kon ik niet want ik wachtte op een telefoontje van de monteur. ‘Dan neem je je mobiel toch méé?’ zei Ina van het inloophuis. ‘Oh ja’, dacht ik. Ik heb die telefoon pas. Mijn eerste mobiel ja. Nee, internet heb ik niet. Alsjeblieft niet. Neuh…daar begin ik niet aan.”

Foto Daniel Niessen

Corona-tijd: op de galerij voor zijn voordeur. André Sodaar zittend op zijn rollator

„Ik kijk tv-tv-tv en verder niets-niets-niets. Achttien keer dezelfde voetbalwedstrijd, dat je denkt: ‘heb ik nu gedronken?’ Dat je áchttien keer hetzelfde doelpunt ziet.

En geen Europees voetbal voor FC Utrecht, als het aan de KNVB ligt. Nou, dat kan écht niet. We gaan in hoger beroep, met goede advocaten.

Van de overlast van de buren ben ik stapelmesjogge. Er rennen nu ook steeds kinderen rond. Ze springen van de bank.

Het inloophuis is dicht ja. Dat is wel rot. Ze maken wel avondeten op woensdag, dat kom ik nu halen. Drink ik meteen een bakkie koffie. En we maakten laatst een wandeling. Gewoon over de stoep, richting portiek één, bij de snackbar daar. Al m’n onderdelen gingen te keer - m’n longen, m’n nieren. Op een muurtje heb ik een kwartier zitten uitrusten. Ik had anderhalf jaar niet bewogen. Omdat ik in een rolstoel zat, met die voet.

Met de wond gaat het goed. Gelukkig wel ja. In het ziekenhuis hoefde ik sinds kort al niet meer te komen. De verpleegkundige komt nog wel elke dag, voor nieuw verband om mijn voet. Ja, ze komt dichtbij, ik kan dat been moeilijk uitschuiven hè. Je moet het niet te letterlijk nemen met dat geouwehoer van die afstand. Er is een tijd van komen en een tijd van gaan. Als ik het krijg was het tijd om te gaan.

Nee, met mijn achternichtje heb ik niet meer gebeld. Ik heb het telefoonnummer niet meer. Ik weet niet hoe ik eraan moet komen. Hoe lang ik haar niet heb gesproken, daar vraag je me wat. Een jaar of twee denk ik.”

Zo hard is Malky nog nooit tot stilstand gekomen

Ahmed el Malky (56) uit portiek één is taxichauffeur. Nu is de vaart eruit en leert hij zijn dochter fietsen.

Ahmed el Malky uit portiek één van de L-flat heeft een Mercedes Benz E 200 D uit 2017 die 224 kilometer per uur kan en optrekt van nul naar honderd in 8,4 seconden. Hij heeft ook een Volkswagen Polo en twee oldtimers. Beweging is zijn leven, en zijn brood: Malky, zoals hij zich het liefst laat noemen, is taxichauffeur en rij-instructeur. Maar sinds half maart staan zijn wagens stil in hun vakken op het dek voor de flat. Hij heeft uitstel van betaling aangevraagd want de lease- en verzekeringskosten lopen door.

Malky (56) groeide op in Caïro met zijn ouders en broertjes en als twintiger, opgeleid tot werktuigbouwkundige, kwam hij in een kantoor te werken waar hij stilstand ervoer. Vrienden waren uitgevlogen naar Nederland en werkten in een shoarmazaak in Zeist. Malky volgde in 1988, serveerde vlees aan de klanten van grillroom Jeruzalem en leerde in het Nederlands te dromen. Hij ontmoette een Hollandse die hem zijn eerste dochter schonk. De baby kon slecht tegen het vocht in hun huis in het centrum van Zeist en de L-flat had plek in portiek vier op acht hoog waar het gezin net geen uitzicht had op het bladerdek van de bossen rondom.

Foto Daniel Niessen

Praatgrage klanten

Malky hield de vaart in zijn leven. Hij kreeg nog twee dochters, startte een broodjeszaak naast het stadion van FC Utrecht en scheidde van zijn vrouw. Hij vertrok uit de L-flat en keerde er terug in 2000 in het eerste portiek op elf hoog, zodat hij alsnog zicht op de boomtoppen kreeg. In 2006 begon hij als taxichauffeur, een jaar later tevens als instructeur van automobilisten in spe.

Hij bood praatgrage taxiklanten een ontvankelijk oor en kreeg er anekdotes voor terug die hij „kleine boekjes” ging noemen. Zoals de les in dankbaarheid in het gehandicaptenbusje, van de man zonder benen maar met goed gemoed omdat de amputatie hem verlost had van tergende pijnen. Malky vervoerde de zieken het ziekenhuis in en versnelde zijn vaart voor klanten met haast.

Klanten met haast kwamen er steeds meer, merkte Malky. Reed hij zijn taxi een minuut te laat voor, dan was de klant steeds vaker boos. Hij wijt het aan de revolutie van smartphone en apps. Geduld, ooit een schone zaak, werd een asset uit een voorbijgesnelde tijd.

Hard remmen

Malky versnelde mee. Meer klanten, meer leerlingen, meer kilometers. Zijn werkdagen begonnen vaak om zeven uur ’s ochtends en hij zat wekelijks vijftig of zestig uur achter het stuur. Op zoek naar een huisnummer in een donkere straat stuurde hij een verontschuldigend appje als hij ook maar een minuut te laat was.

Toen kwam de lockdown. Remmen behoorde tot zijn vaste taken, maar zó hard was hij nog nooit tot stilstand gekomen.

Malky vertelt het op een bankje in het park achter de L-flat. Hij zit er ontspannen bij, zonder deadline, met zonnebril. Hij mist, vertelt hij, de anekdotes van zijn klanten. De haast – die mist hij niet. „Beweeg je te snel dan kom je uit bij stress.” Je gaat aan van alles voorbij: „De zonsopkomst, de zonsondergang, het verhaal van je dochter van vier omdat je eigenlijk bezig bent met je mobiel.”

Twee jonge dochters heeft Malky met zijn tweede vrouw, een Marokkaanse. Die van vier heeft hij leren fietsen toen de lockdown nog vers was: samen over de stoep – zij op wielen, hij dit keer niet. Zo vullen zijn dagen zich nu. Met vaderschap en „een beetje administratie”.

Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Ze klagen niet

Een adept van de stilstand is hij ook weer niet geworden. De dingen moeten nog steeds beter, vooruitgang is de weg. Neem de omgeving van de flat. „Kijk dan”, zegt hij vanaf het bankje in het park. Er zijn rommelige struiken te zien, onkruid tussen de tegels, een vijver vol kroos. „Ik zie een plek die heel mooi kan zijn, maar het is onverzorgd. In Nederland is alles verzorgd. Maar hier niet.” Hij weet waarom, zegt hij. „Als je gaat klagen, je stem laat horen, dan krijg je dingen gedaan in Nederland. Maar de mensen in de flat, die zeggen niets. Ze klagen niet.” Misschien komt het door gebrek aan onderwijs, zegt hij, of door gebrekkig Nederlands. Of door eigen zorgen, die alles overschaduwen. „Of mensen vergelijken het met hun geboorteland en vinden het best zo.” Malky zelf is sinds een jaar lid van de bewonerscommissie van de flat. Hij wil de bewoners spreken die zich stilhouden, zegt hij. „We moeten eigenlijk langs de deuren gaan. Mensen vragen: wat zijn je problemen? Wat kan er beter?” Bewoners bewégen tot actie. Gewoon, de váárt erin.

‘Ouderen zielig? Ik vind het heerlijk alleen’

Na vele omzwervingen is Yasho van Dijk eindelijk alleen. Met hond Triksy. Haar tenen krommen als het op tv over eenzaamheid gaat.

Yasho van Dijk (70) zit in de voorkamer van haar woning op één hoog, met op schoot hondje Triksy, dat ze voortdurend aait. „Ik kan goed alleen zijn, daarom erger ik me dóód aan al die tv-reclames, over eenzame ouderen in coronatijd, ohhhhh vréselijk, iedereen die maar gekke dingen bedenkt om elkaar maar te zíén! Zeventig ben ik. Ja-há! Zo vóél ik me helemaal niet. Ik heb bijna heel mijn leven op kícks geleefd!

„Op school deed ik nooit m’n best. Pas tijdens de verpleegstersopleiding ging het goed. Maar rond mijn zeventiende kwam ik een vriendin tegen en die was hippie. Dat vond ik zó interessant! Doordeweeks zat ik in het zusterhuis in Rotterdam en in het weekend gingen we naar Arnhem, naar een kraakpand met allemaal kunstenaars. Prachtig was dat. Nou, en weer twee jaar later was ik getrouwd! Zie, zo is mijn leven gegaan!

„Ik ontmoette hem bij een concert, met van die vloeistofdia’s en experimentele muziek, dat vloeide dan zo helemaal door elkaar. Ja, hij was ook een hippie, maar dan zo’n semi-intellectuele weet je wel, hij luisterde naar Zappa en jazz. Toen ik 23 was had ik twee kinderen. Twee jongens. Maar mijn huwelijk was niet makkelijk. We gingen uit elkaar toen ik eind twintig was, en de kinderen moesten bij hem – ja, met m’n zoons heb ik nog goed contact.”

Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Foto’s Daniel Niessen

„Toen kwam ik een jongen tegen en die zat bij de Bhagwan. Ik kwam in zo’n commune terecht. Heel gezellig. Ik ben ook een paar keer naar Amerika geweest, naar de ranch. Maar er bleek allerlei gedoe te zijn, corruptie noem maar op, en toen is die commune leeggestroomd. Dus stond ik op straat – 33 was ik.

„Ik ging werken als verpleegster. Maar ik had zó lang in een stramien gelopen, dat het helemaal niet goed ging met me. Ik ben in een crisisopvangcentrum terechtgekomen, helemaal uitgeput en uit balans. Nota bene mijn ex-man hielp me aan een adres in Friesland. In Tjalleberd. Een leefgemeenschap met paarden. Die mensen daar hebben me wekenlang geholpen om me op de been te brengen. Eén voor allen, allen voor één, was het. We waren met z’n eenendertigen op het laatst. Ik ben er zestien jaar gebleven.

„De oprichter was een Pool, Willy. Hij had de gave dat hij paarden kon behandelen. Hij kon gewoon voelen, dat paard heeft daar en daar last van. Steeds meer mensen brachten hun paarden. En die hebben we naar Frankrijk gebracht want daar was de wei goedkoper. Zeven van ons zijn gekozen om mee te gaan, daar zat ik bij. We moesten werken met 250 paarden, we werkten echt dag en nacht. Ik en drie anderen wilden na een jaar weg. Maar van Willy moesten we er eerst nog een jaar blijven werken.”

„Nou, en met z’n vieren kwamen we toen hier terecht, in 2000. Ik was vijftig inmiddels. Drie vrouwen en één man. Hij kende Zeist, en in de L-flat was plek. Ik had met hem een hulprelatie gehad. Zo heette dat. Ook intiem ja. Maar we spraken af met z’n vieren: we beginnen op nul. Maar de andere twee vrouwen waren verliefd op hem.

„Ohhhh, het was vreselijk verknipt allemaal. Ik kon hen op een gegeven moment niet meer om me heen verdrágen. Een van de vrouwen wilde een kindje. Zij is uiteindelijk met hem getrouwd, en ze hebben een kindje gekregen. Ja, hier in dit huis. Ik heb nog maanden op die baby gepast. Op een gegeven moment zijn zij naar Frankrijk gegaan, en die andere vrouw ging ook weg – het is hun alle vier goed gegaan, gelukkig.

Foto Daniel Niessen

„Ik ben hier in de flat gebleven. En ik was… je was zó gevórmd, dat ik nog een half jaar in dat kamertje ben blijven wonen. Dat middelste kamertje daar ja. Ik ging niet eens naar de huiskamer toe. Nee, echt niet! Ik vond dat véél te groot.

„Ik heb nog drie jaar gewerkt als verpleegster, tot ik in 2006 weer last kreeg van die overspannenheid. Daarna ben ik vijf jaar naar de dagbesteding gegaan. Elke dag. Om te schilderen. Dat was eigenlijk ook een grote familie. Ik heb nog een tijdje vrijwilligerswerk gedaan in een bejaardentehuis en toen besloot ik: ik heb nu zó veel meegemaakt, nou ga ik eens níéts meer doen.

„En vanaf dat moment ben ik thuis gaan schilderen. Alleen ja. Ik vind het een fijn huis. Ja, hahaha, eindelijk alleen. En als mensen hier komen, geen probleem, maar het hóéft voor mij niet meer. Het is goed zo, alleen. Met Triksy.

„En dáárom gaan m’n tenen weleens krommen als ik al die programma’s zie nu over corona, dat je maar mét elkaar, je moet mét elkaar… Láát mij nou maar gewoon.”

In de knik van de flat had Tommy geen rust

Bewoner Tommy gaat ergens anders wonen na maandenlange pesterijen. Zelfs corona leidde de pesters niet af.

Tommy (51) woont sinds 2007 in de L-flat en hoopte er oud te worden. Hij vindt zijn appartement fijn want ruim. Maar volgende week zaterdag verhuist hij. Hij is de pesterijen zat. Zelfs in virustijd laten zijn plaaggeesten hem niet met rust.

Een bovenbuurvrouw, type straatvechter, zegt: „Je moet de pestjongens van de flat een grote bek geven. Anders pákken ze je.”

Tommy is niet van de grote bek. Hij is aardig. Te aardig, kun je zeggen, voor iemand die woont waar hij woont.

In de ‘knik’, daar waar de L-vormige flat zijn hoek maakt, zit de enige onderdoorgang van het gebouw. Eén tunneltje, in vijfhonderd meter flatbeton. Het is de snelste weg naar de bushaltes en basisschool voor iedereen van portiek vier tot en met acht. Dat zijn zo’n duizend mensen.

Tommy woont naast het tunneltje. Op de begane grond. Drommen passeren zijn voordeur dag na dag. Corona heeft de drukte wat gedempt, het getik van vrouwenhakken is niet langer zijn wekker, maar in de knik is rumoer nooit ver weg.

Kinderen bekwamen zich er in kattekwaad. Straffeloos klepperen ze aan zijn brievenbus. Ze zoeven de tunnel in en foetsie zijn ze. Eén keer bleef een dader maar klepperen. Tommy sloop door de gang en zwaaide zijn voordeur open - hebbes! Stond daar een peuter, z’n moeder glimlachend naast hem. „Mijn kindje wil even spelen”, zei ze.

Het raamglas in Tommy’s voordeur is mat. De gordijnen aan de straatzijde heeft hij dichtgeschoven. Wasknijpers houden de gordijndelen bijeen. Toch dringt de buitenwereld binnen. Het doffe geknal van een voetbal tegen zijn muur. Glasscherven door zijn gang toen een bal een paar jaar geleden door zijn deurraam vloog.

Vanaf vorig jaar zomer werden de pesterijen ernstiger. Smurrie op zijn raam van yoghurt en kapotgegooide eieren. Gebonk op zijn keukenraam. Lege melkpakken voor zijn deur, oude schoenen, een kapotte kinderfiets. De daders waren jonge jochies. Negen, tien, twaalf oud.

Kon hij ze niet bij de kladden grijpen? Verhaal halen bij de huismeester van de flat?

Appeltje eitje, voor fitte, mondige, burgers.

Niet voor Tommy.

Fit is hij sinds zijn tiende niet. Een auto schepte hem in Hong Kong, zijn geboortegrond. Hij lag negentien dagen in coma. De linkerhelft van zijn lijf is verzwakt. Hij loopt moeilijk, ziet wazig met links, zijn geheugen hapert.

Hij emigreerde naar Nederland met zijn familie op zijn dertiende. De nieuwe taal was een beproeving. Hij rondde het lbo af. Nog voor zijn dertigste keurde de dokter hem af. De ziektewet lonkte, maar Tommy boende liever kantoren. Hij deed dat ruim twintig jaar. „Ik werkte heel hard.” Zijn lijf weigert sinds een paar jaar definitief dienst. Versleten knie, slijmbeursheupen, een hernia. Achter kwajongens aansjezen? Een no-go.

Hij riep de kinderen na dat hij de politie ging bellen – ze lachten hem uit. Hij liep de deur niet plat bij de huismeester - hij schreef liever een brief.

De bovenbuurvrouw schoot te hulp. Zij rammelde wél aan de deur van de huismeester.

De wijkagent kwam erbij. Ze plozen camerabeelden uit en klopten op de deuren van de ouders van de jongens. De helft van de ouders zei: zoiets doet mijn kind niet. Pas toen ze de beelden kregen voorgeschoteld, namen ze de waarschuwing van de wijkagent serieus.

Het pesten stopte. Maar het kwaad was geschied. Tommy wilde weg. „Ik zit hier gewoon bang thuis”, zei hij in zijn huiskamer kort voordat corona uitbrak. Wijkteam en wooncorporatie gingen hem helpen elders een nieuw apppartement te vinden, vertelde hij. Een verhuizing binnen de L-flat zag hij niet zitten. „Die kinderen kunnen gewoon door de hele flat heen.”

Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen

Vorige week aan de telefoon had Tommy nieuws. De nieuwe woning was eindelijk gevonden, hij had de sleutel net. Over corona deed hij luchtig. Een bijzaak, voor hem. De wereld op z’n gat: het zal. „Mijn nieuwe buurman is aardig.”

De pesterijen in de flat zijn opgeflakkerd de laatste weken, vertelde hij. Nachtelijk gebons op zijn ramen eind april. Begin mei hard geklop of geschop op de voordeur. Een week later, rond drie uur ’s nachts, haalde zijn ringtone hem uit zijn slaap. Op zijn scherm zag hij de naam van een flatbewoonster. Hij nam op en hoorde een meisjesstem. „Corona! Corona!”. Gevolgd door plagerig gegiechel.

Huismeester Said Arab weet van de pesterijen maar voelt zich machteloos. „Het zijn jonge kinderen. Optreden is moeilijk. Ik weet niet eens of het dezelfde kinderen zijn als eerder.”

Over een week is het probleem opgelost. Tommy zal weg zijn en een nieuwe bewoner zal er niet komen want „dan kun je dezelfde problemen krijgen”, aldus de huismeester. In het appartement komt een kantoor, voor maatschappelijke instellingen. Vanuit Tommy’s oude woning zullen ze zich bekommeren om kwetsbare bewoners.

De ronde van de huismeester is niet rond

Huismeester Said Arab kent ergere beproevingen dan corona. Op een dag zag hij alles wat een mens wil vergeten.

Op de vraag hoeveel mensen er in de L-flat wonen is het antwoord van huismeester Said Arab (51) ontwapenend. „Ik weet het niet.” Tot zijn verbazing trof hij eens vijf Polen in een appartement dat op naam stond van een andere bewoner. Die bleek z’n flat stiekem te hebben onderverhuurd. „Zulke geintjes” komen hier vaak voor, zegt Arab. Dus wonen er zestienhonderd mensen in de flat? Tweeduizend? Het is grootspraak als je het zegt te weten.

Gedijen als huismeester van de flat is het aanvaarden van wanorde. Van ruigheid zelfs. Arab vindt het „zeer, zeer spijtig” dat een bewoner maandenlang werd gepest door buurtkinderen en onlangs zelfs uit de flat is verhuisd. Maar nee, hij verwijt het zichzelf niet. De man woonde in een „rotstuk” van de flat, bij de drukke onderdoorgang die al decennia garant staat voor overlast. En er zijn nu eenmaal kinderen die rotzooi trappen. Kinderen van tien, twaalf jaar. Wat te doen? Je kunt hun ouders waarschuwen, de politie erbij halen – en dat ís gebeurd. Maar, zoals iemand binnen Arabs wooncorporatie eens zei: sommige ouders in de flat gedragen zich zélf als halve kinderen.

Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen

Arab zegt het zo: „In de flat wonen veel mensen met een rugzakje.” Ze dragen de last van schulden of een stoornis met zich mee, of een trauma uit jeugd of oorlog. In zijn vijftien jaar als huismeester ervoer hij de rauwheid van de flat van dichtbij.

Portiek zes. De ‘hondenman’. Bezitter van een pitbull of twaalf. Woonde zijn flat zo uit dat Arab en zijn collega’s die moesten ontruimen. Schold een collega van Arab de huid vol. Kreeg alsnog een nieuwe kans in zijn verschoonde flat. Binnen een maand was zijn huis weer een kennel. De man vertrok na een rechtszaak.

Portiek vijf. Drie vrouwen in een flat – ook op andermans naam. In minirok op de galerij, plamuurlaag make-up. Buren klaagden. Arab bekeek de beelden. Mannen kwamen ’s avonds aangereden en gingen één voor één de woning in. „Een kwartier, twintig minuten.” De politie greep in.

Als Arab een journalist was, zou hij volumes vol hebben geschreven over wat hij heeft gezien en gehoord. Maar hij is een huismeester, en een kalme bovendien. Hij práát zelfs onaangedaan. Zo terloops als men vraagt om het tafelzout, zo kan Said Arab zeggen dat er in de flat vijftig woningen ernstig vervuild zijn. Víjftig? „Waarschijnlijk zijn het er veel meer.” Méér dan vijftig? „Misschien wel het dubbele aantal, zegt het sociaal team.”

Kalmte hoort bij hem, zegt hij. „Ik ben altijd zo geweest.”

Arab komt uit een dorp in het Rifgebergte in het van noorden van Marokko. Hij ging er één jaar naar school, op tien kilometer lopen. Zijn moedertaal is Tamazight maar hij kreeg les in het Arabisch. „Dat was moeilijk.” Zijn vader was als fabrieksarbeider neergestreken in Zeist. Op zijn negende volgden Said en zijn moeder, zus en broers. Dit keer kreeg Said les in de vreemde taal Nederlands – hij moest beginnen tussen de kleuters. Hij rondde de lts af en werd timmerman. Van conciërge in een andere Zeister wijk werkte hij zich op tot huismeester van de L-flat. In de belangrijkste twee talen van de flat is hij thuis. Nederlands en Arabisch.

Zijn zwartste werkdag beleefde hij in 2016. Het was een vrijdag. Hij kwam aanfietsen als altijd toen een vrouw hem wenkte. „Kijk eens op dat dak”, zei ze. Hij keek. Op het dak van het ketelhuis achter portiek zeven lag een man op zijn buik. Gesprongen vanaf het dak. Said Arab zag alles wat een mens wil vergeten.

Foto Daniel Niessen

Elke andere beproeving wordt dan bescheiden. Ook een pandemie. „Het is rustig deze weken”, zei hij laatst in zijn kantoortje op gepaste afstand. Zijn toon was luchtig als altijd, zijn gezicht bleek van gebroken Ramadannachten. Sinds de lockdown houdt hij geen inloopspreekuur meer, vertelde hij. Het bewonerscontact verloopt telefonisch. „Als er twee keer op een dag wordt gebeld, is het veel.”

Binnen bij bewoners komt hij alleen als het echt moet. Een maandje terug: een bewoner met psychische problemen had „een fikkie” gestookt op z’n balkon. Arab en een collega erheen. De man deed niet open. „Hij was denk ik al weg.” Dan maar via de buren naar binnen. Althans: hadden ze geen koorts? Ook niet verkouden? Op anderhalve meter afstand de gang door, het balkon op. De brand bij de buurman was uit. Arab nam contact op met de hulpverleners van de man. En passeert zelf diens flat oplettend op zijn dagelijkse ronde.

Of ‘ronde’ – daarvoor zou hij na de voorzijde van de flat de hoek moeten omslaan en over het grasperk aan de achterzijde moeten teruglopen. Daar waar 728 balkons op uitkomen. Maar Said Arab mijdt het grasperk meestal. De tijd van neerploffende bankstellen en kasten is voorbij, zegt hij – daders, zodra getraceerd, worden streng beboet. Maar nog steeds gooien mensen „van alles en nog wat over hun balkon. Zonder te kijken.” Noem het zijn wijsheid. Een ronde om de L-flat, die is beter niet rond.

En toen moest hij voor z’n ouders zorgen

Daniël van den Elskamp (31) woont sinds een jaar zelfstandig, nu zijn ouders naar zorgtehuizen zijn gegaan – gescheiden van elkaar.

‘Ik woon al heel m’n leven in de flat. 31 jaar dus nu. Tot vorig jaar woonde ik met m’n ouders op zeven hoog, in portiek vier. M’n moeder was een bekend gezicht hier. Ze deed boodschappen voor andere bewoners. En vrijwilligerswerk in het inloophuis in portiek zeven. Koken en schoonmaken. Mijn vader werkte jaren bij een stomerijfabriek. Bij een kerstpakket zat zijn ontslagbrief. Mijn ouders konden een jaar lang nauwelijks rondkomen, dat weet ik nog. Ik was negen of tien. Moesten we telkens aan de buurvrouw vragen of ze nog een pak melk had.

Vorig jaar, eind april, kreeg mijn moeder een herseninfarct. In mijn armen wachtte ze op de ambulance. Een bloedprop naar de hersens toe, en in d’r hals. Ze zit in het verpleeghuis nu. Lopen kan ze niet meer. De hele dag zit ze met d’r hoofd zo los op d’r nek – „húúh-húúh-húúh-húúh”. Alleen maar huilen. Dus die is er niet lekker van afgekomen.

Drie weken na het herseninfarct werd ik gebeld op m’n werk – dakbestrating doe ik. Buurvrouw aan de lijn. „Je vader is ingestort.” Hij lag voor haar deur. Hij was al slecht ter been, en heeft dementie. Na dat met m’n moeder ging het geestelijk niet lekker meer.

Mijn pa wilde niet weg uit de flat. Ik zei: ik kan niet telkens met jou naar het ziekenhuis! Ik moet werken! Ik ben hun vertegenwoordiger – m’n twee broers wonen niet in Zeist, die spreek ik weinig. Toen heb ik ervoor gekozen hem ook naar een zorgtehuis te doen. Maar m’n ouders konden niet bij elkaar. M’n moeder heeft een hogere ziekte zeg maar. Zorgzwaarte ja. Zij heeft 5, en m’n vader 4. Ze konden wel allebei naar een tehuis in Bilthoven, op driehonderd meter van elkaar. Liep mijn vader alsnog, met stok, elke middag naar haar toe. Vóór de corona dan.

De eerste drie maanden ging ik elke dag bij mijn ouders langs. Uit m’n werk, fiets pakken, erheen. Ik heb geen rijbewijs - financieel lukte dat nooit. Wel een elektrische fiets.

Foto Daniel Niessen

Ik kon niet blijven wonen in een vierkamerappartement, zei de woningbouw. Dus ik moest alles uitruimen. En m’n moeder was een kringloopvrouw. In één slaapkamer stonden zes kasten. We hadden vijf katten, en één bleek te hebben gescheten achter zo’n kast. Dat was helemaal in de vloer getrokken. Dan kun je boenen, maar dat krijg je er niet uit. In een andere kast stonden van die flessen met frituurvet, die zou m’n moeder ooit weggooien. Eén zo’n fles is kapotgeklapt. Is die frituur er via de achterkant uitgelopen. Dat gaat schimmelen. Zo’n zwarte schimmelkoeklaag.

Ja, m’n moeder was wel van het schoonmaken, maar niet op alle plekken. En ik kwam nooit in hun slaapkamer, en ook niet in de kamer met die kasten. Ik was al 30 hè, mijn slaapkamer was mijn woning. Maar nu moest ik alles regelen. Hele dag werken, dan bij hen langs, om tien uur ’s avonds thuis, eten, schoonmaken, slapen. En om half vijf ging de wekker weer - ja echt, dat is de bouw hè. En dat ging zo een paar maanden door. Dit tekenen, dat overzetten, daar betalen, medicijnen halen bij die en die apotheek, o nee toch die andere.

Op een dag kwam ik m’n bed niet meer uit. Ik had nergens meer zin in. En ik had al die katten nog. Het werd alleen maar viezer. De buren gingen klagen bij de woningbouw. Die hadden kennelijk één keer een vleugje van iets geroken.

Ik heb toen hulp gekregen van iemand. Van het sociaal team ja. Nu woon ik in een tweekamer-appartement op de begane grond.

Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen

Door corona dacht ik: niet naar m’n ouders, dat scheelt tijd. Maar door de telefoon kon ik m’n moeder eerst helemaal niet verstaan. „Even ademen,” zei ik dan. „Rús-tig!” Zij: „Ik wil tandpasta – húú-húú-húú!” Huilen om tandpasta. Dan wil je er graag heen. Komt goed ma, het is maar tandpasta. „Ik wil je graag zien”, zegt ze ook vaak door de telefoon. „Ja maar dat gáát niet”, zeg ik dan. Ik kan ook niet voor haar raam gaan staan, want dan wil ze nooit meer weg bij dat raam. En ik mag ook geen tablet voor d’r kopen want dan zou ze daar de hele dag op zitten. We hebben in al die weken één keer gevideobeld.

Met m’n vader gaat het wel. Alleen wil die naar m’n moeder.

Al met al heb ik het ergste gehad denk ik. Behalve dat ik vorige week m’n arm heb gebroken. Ik rende door het huis en knalde met m’n arm tegen de deurpost. En een paar dagen later: ik spring van het muurtje van m’n balkon, kom ik in een plantenbak terecht. Enkelbanden gescheurd. Voet in een spalk, hand in het gips. Maar ik werk gewoon door. Eigen bedrijf hè. En de klus liep al uit.”

Foto Daniel Niessen

Het kan weer: koffie bij Jantje

Na elf weken lockdown heropent Jantje Paasman de weggeefwinkel.

Tapestrepen, dranghekken, looppijlen: het is 3 juni, de Weggeefwinkel gaat weer open. Eén winkelvrijwilliger is zelf een lopende coronamaatregel. Met een mondkapje op, een hesje om en handschoenen aan zwaait hij in de rondte met een lat van anderhalve meter lang. „Afstand houden!”, roept hij met de stemkracht van een marktkoopman. „En als u dat niet kunt, kunt u beter vertrekken!” Het is kwart voor elf ’s ochtends, zo’n vijftien klanten staan al klaar voor de start. Er wordt feestelijk afgeteld. Bij nul klinkt gejoel.

Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen
Foto Daniel Niessen

De Weggeefwinkel is een groot voormalig schoolpand vol gedoneerde spullen. De winkel, achter de L-flat, wordt gerund door dertig vrijwilligers. Oprichter en gangmaker is Jantje Paasman, een psychiatrisch verpleegkundige van midden vijftig die buiten dienst ook graag opkomt voor de kwetsbare mens. Klanten kunnen gratis meenemen: broeken, shirtjes, schoenen, planten, knuffels, poppen, vazen, lp’s, cd’s, speelgoed, boeken. Zwangere vrouwen die het niet breed hebben gaan erheen op aanraden van hun verloskundige, voor een set rompertjes, een bedje of een kinderwagen.

De winkel is een magneet. Klanten, vaak uit de L-flat of aanpalende hoogbouw, komen niet alleen voor de spullen, maar ook voor de aanspraak. Even koffie bij Jantje. En dat trekt de hulpverleners weer aan, op zoek naar signalen van knellende achterstand en ander onheil. Het Centrum voor Jeugd en Gezin houdt er een maandelijke spreekuur, de welzijnswerker komt er buurten, de wijkagent, het sociaal team. En Jantje, die in 2018 werd geridderd, loodst soms zelf een klant naar de overkant, waar de hulpverleners kantoor houden.

Elf lockdownweken lang was de Weggeefwinkel dicht. De hulpverleners gingen lijden aan ernstige informatiearmoe. Op huisbezoek konden ze ook al niet. En meldingen van problemen kwamen nauwelijks binnen, via telefoon en mail. Dat kàn gewoon niet kloppen, zeggen de hulpverleners stuk voor stuk, met zoveel mensen zo lang opgehokt achter de voordeur. Ze vermoeden huiselijk geweld en ernstige vereenzaming.

Dus zijn bij de heropening van de winkel deze ochtend alle hulpverleners aangerukt. Sociaal teamlid Cilia van Houtum heeft haar notitieblok paraat om namen te noteren van mensen met een hulpvraag. Wijkmanager Wim van Keulen zegt in zijn openingswoord tegen de klanten: „We willen graag het gesprek met jullie voeren, hoe jullie corona hebben ervaren.” Voor een vertrouwelijk onderhoud staat op de stoep een schaftkeet klaar.

Foto Daniel Niessen

Maar nabijheid is ver weg als je afstand moet houden. De winkel binnengaan is verboden: met in de hand een gedesinfecteerd supermarktmandje doorlopen de klanten met maximaal acht tegelijk een circuit van kraampjes op het voorplein. Een DJ draait Village People en de Bee Gees maar toch: dit is winkelen met de doelmatigheid van een Zoom-vergadering. Een man met schuwe oogopslag en een grijs baardje scoort oranje tentharingen en glipt zijn flat in. Een slechtziende vijftiger stopt een stel shirtjes in zijn tas en stapt op zijn scootmobiel. Een Congolese vrouw doet een parfumdoosje in haar fietstas en vertrekt.

Foto Daniel Niessen

Niemand hoeft een vertrouwensgesprek vandaag. De schaftkeet blijft leeg. Net als het notitieblok van Cilia van Houtum. Ze heeft wel „een paar gezichten opgeslagen.” „Het is een begin”, zegt ze.

Signalen opvangen zal beter gaan als ook de huismeester van de L-flat zijn dagelijks spreekuur weer mag aanvangen. Hij wacht op de plexiglaslevering. En het inloophuis in portiek zeven, een ontmoetingsplek voor velen, is ook nog niet open, tot frustratie van coördinator Ina Duit. Drie maanden geen naailes, taalles en bewonerslunch.

Maar het gebrek aan spreekuren en lunches verklaart niet alle radiostilte, zegt Ina Duit. De lockdown zit ook nog in de mensen zelf. Ze belt veel, met bewoners uit de flat. Ze kent tien, vijftien mensen wier coronaregime veel strenger is dan nodig volgens Nederlandse maatstaven. Taalachterstand speelt een rol. „Ze volgen het nieuws op tv-kanalen uit hun land van herkomst, waar de regels strenger zijn.” Ze merkt het aan de beoordelingsgesprekken voor de voedselbank. Die mag ze – kleine versoepeling – sinds vorige week weer in haar inloophuis voeren, zolang men alleen komt. Maar sommige bewoners verkiezen bellen nog steeds boven langskomen, al wonen ze op honderd meter van het inloophuis. „Ze blijven bang dat ze iets oplopen.” Sommige huishoudens – Ina Duit weet het zeker van vijf – zijn nog in totale lockdown. Mensen uit Syrië, Marokko, Afghanistan.

Desiree Erkelens, een vrijwilliger van de Weggeefwinkel uit de naastgelegen flat, maakte het mee van dichtbij. De lockdown was al een maand bezig en haar buurvrouw – „25, 30 jaar”, geboren in Marokko – kwam maar niet buiten. En dus ook haar zoontje van anderhalf niet. Alleen voor boodschappen verliet de vrouw haar huis, met handschoenen aan en een sjaal voor haar gezicht. Op een dag stond Erkelens op de galerij haar ramen te boenen – ze zaten onder het gele stuifmeel van de hazelaars. De buurvrouw opende haar voordeur, liep op Erkelens af en vroeg indringend: „Buurvrouw, dat gele spul, is dat corona?” Desiree Erkelens viel stil. En vertelde over de hazelaars. „Ik heb het wel een paar keer moeten uitleggen.” En toen besloot de buurvrouw mee te boenen, vertelt Erkelens. „We hebben samen de hele voorkant schoongemaakt. ‘O buurvrouw’, zei ze, ‘ik ben zo blij dat ik weer buiten ben!’”

Dit is de slot-aflevering van De Flat seizoen 2, over leven in de lockdown. Zie het derde en laatste seizoen van de serie op nrc.nl/terugnaardeflat. Over de L-flat in de onzekere herfst van 2020.

Heeft u vragen over de L-flat of aan redacteur Ingmar Vriesema?
Stel ze dan via dit formulier! Uw vraag wordt per mail naar de redactie gestuurd.
  1. Stel hieronder uw vraag


Tekst Ingmar Vriesema
Foto’s Daniël Niessen
Eindredactie Merel Thie
Fotoredactie Pauke van den Heuvel
Ontwerp en techniek Janko Bosch, Ruud Puylaert, Miriam Vieveen