Opinie

Virus en industrie

Tommy Wieringa

Op een van de bovenste verdiepingen van het Erasmus MC bezocht ik in 2013 moleculair viroloog Ron Fouchier. Ik was gekomen met maar één eenvoudige vraag: of hij me alles wilde vertellen over virussen. Fouchier was destijds in een grimmige strijd verwikkeld met de Nederlandse en Amerikaanse overheid. Hij had in zijn laboratorium aan het vogelgriepvirus H5N1 gesleuteld tot het met een paar mutaties kon overspringen op de mens. In de vrije natuur konden daar zes maar ook zestig miljoen mensen aan sterven, zei hij. Hij wilde leren hoe zoiets was te voorkomen.

Het werd hem verboden zijn onderzoeksresultaten te publiceren in Science, omdat het in handen van bioterroristen als handleiding voor een massavernietigingswapen kon dienen. ‘Doomsday science’, schreef The New York Times. Anthony Fauci, hoofd van het Amerikaanse infectieziektencentrum – die we dezer dagen telkens Trump zien tegenspreken bij persconferenties – zag destijds het terroristische gevaar niet zo. „Ik ben bang voor een overreactie, waardoor er ongepaste restricties worden opgelegd.”

Aan het begin van de ontmoeting gaf ik Fouchier een exemplaar van mijn laatste roman, als dank voor zijn tijd. „Mijn vrouw zal er blij mee zijn”, zei hij kort, „ik lees niet”. Misschien waren zijn reserves jegens de literatuur veroorzaakt omdat hij toen juist met naam en toenaam was genoemd in Dan Browns nieuwste thriller Inferno. Daarin wordt de wereld bedreigd door het virus van een krankzinnige biochemicus die de wereldbevolking wil decimeren. Er wordt in het hele boek maar één werkelijk bestaande onderzoeker opgevoerd: Ron Fouchier. De context gevaarlijk virus + gekke wetenschapper + wereldondergang beviel hem helemaal niet. Ook al was hij daar chagrijnig van en bezocht ik hem als voorbereiding voor een novelle, over zijn onderzoek was hij uiterst gul en mededeelzaam. In vijf eenvoudige stappen, legde hij uit, had hij het vogelgriepvirus zodanig gemuteerd dat het via de lucht tussen mensen overdraagbaar werd. Omdat we worden omringd door miljarden virussen die zichzelf razendsnel vermenigvuldigen, waren die stappen in de vrije natuur zo gezet, met een mogelijke pandemie tot gevolg. Het succes van virussen school in hun genetische flexibiliteit: ze vermenigvuldigden zich zo snel en slordig, dat er onder de foute kopieën altijd wel een nieuw, succesvol virus opdook. „Het heeft maar één doel”, zei Fouchier, „niet ons schade toebrengen maar zichzelf reproduceren. Het gaat daarbij niet intelligent maar wel ingenieus te werk. Diversiteit is de kracht van het virus, het heeft een grotere verscheidenheid dan welke andere levensvorm ook”. De wereld zoals ze nu was, voorspelde hij, was een uitnodiging voor pandemieën. Verstedelijking, de obscene hoeveelheid productiedieren en ruim één miljard reisbewegingen per jaar waren ideaal voor de verspreiding van virussen.

Toen hij begon met studeren was de medische microbiologie op sterven na dood. Vrijwel niemand zag het belang ervan in. Aids was de redding van het vakgebied. Het was een mediageniek virus omdat er publieke figuren aan doodgingen, artiesten, opinieleiders, kunstenaars. In het kraken van de hiv-code speelde Nederland een grote rol. Over een van de onderzoekspioniers, Jaap Goudsmit, gaat het verhaal dat hij het geïsoleerde virus in de borstzak van zijn overhemd had meegenomen uit de VS.

In zijn kleine werkkamer met uitzicht over Rotterdam liet Fouchier me een virus zien door een elektronenmicroscoop. Ik keek naar een kern met erfelijk materiaal, omsloten door een met stekels bedekt membraan, de zogenaamde ‘spikes’ waarmee het virus zich aan de cellen van de gastheer vasthecht. „Dat zo’n kleine ellendeling zo veel schade kan aanrichten”, verzuchtte Fouchier, „daar zit de fascinatie”.

Na afloop, op het plein voor het gebouw, stuitte ik op een kleine, reizende fototentoonstelling over productiedieren in de intensieve veehouderij, daar neergezet door de Stichting Varkens in Nood. De foto’s van tragische kippen, konijnen, varkens en runderen in de bio-industrie gingen onmiddellijk een vruchtbaar verband aan met wat ik daarboven zojuist over virussen had geleerd – en zo vouwde in de voorjaarszon het verhaal zich als vanzelf voor me uit, het geluk dat je soms als schrijver nodig hebt. In het Boekenweekgeschenk dat ervan kwam, Een mooie jonge vrouw, kijkt een viroloog naar een mensenmenigte bij een antikernwapendemonstratie op het Malieveld en mompelt: ‘De sufferds, ze weten niet dat ze niet aan atoombommen maar aan virussen ten onder zullen gaan’.

Tommy Wieringa schrijft elke week een column op deze plaats.