Opinie

Voor het eerst zou ik gelovig willen zijn

Vertrouwen Door de coronacrisis ervaar ik het als een groot gemis dat ik niet met God ben opgevoed zoals mijn collega’s, schrijft .
Toeschouwer op het Sint Pieterplein, tijdens de wekelijkse audiëntie van paus Franciscus op 26 februari Foto Alessandra Tarantino/AP

‘Lieve Sint, mag ik astoeblievt Piet worden?” Afgelopen december vond ik een tekening van mijn zesjarige zoontje met daarop deze tekst. Hij wilde niets liever dan Piet worden en om zijn wens kracht bij te zetten, oefende hij het pietenvak vol overgave. Hij zeulde wekenlang met een juten zak op zijn rug en perfectioneerde zijn klimkunsten op de Volvo van de buren. Zij zagen een buurettertje, maar ik zag mijn zoontje vol overgave vertrouwen op de onschendbaarheid van het ‘pietzijn’. Een vertrouwen waarnaar ik in deze apocalyptische tijden alleen maar kan verlangen. En een vertrouwen dat slechts lijkt weggelegd voor de gelovigen onder ons.

Ruim twee jaar geleden begon ik als niet-gelovige stagiaire bij de Evangelische Omroep. Inmiddels werk ik al een tijd op de redactie van NieuwLicht, een opinieprogramma voor christenen. Sinds kort is dat een ‘vitale baan’, aangezien we net als alle andere media berichten over het coronavirus. Maar dan vanuit christelijk perspectief en christelijk vertrouwen. We schrijven over kerkelijke hulpinitiatieven aan coronapatiënten, over christelijk zorgpersoneel en over hoe online kerkdiensten als paddenstoelen uit de grond schieten. En wat me opvalt is het vertrouwen dat onder al deze goedgelovigen heerst.

Met een auto-immuunziekte en een milde vorm van astma loop ik een verhoogd risico. De wetenschap dat de helft van de bevolking het virus zal krijgen en dat de echte grote uitbraak nog moet komen, ontneemt me letterlijk de adem. Welke kant valt het kwartje op voor mij? En als het dan de verkeerde kant op rolt, wat zijn dan mijn kansen?

Ik ben al een paar keer opgenomen geweest met long- en hartproblemen, omdat mijn lichaam niet krachtig genoeg was zichzelf te genezen. Desondanks heb ik altijd vertrouwen gehouden. Nu wankelen alle zekerheden als nooit tevoren en zou ik willen dat ik kon geloven zoals mijn collega’s dat doen.

Een vriend van mij was als militair in Bosnië en Afghanistan. Hij vertelde me dat oorlogvoeren minder eng is dan het onzichtbare gevaar dat ons nu besluipt. In de oorlog heb je tactische zetten en een aanvalsplan voor een duidelijke vijand. Nu kan je niet anders dan schuilen. Hopen dat je zonder al te veel kleerscheuren uit de strijd komt. Het niets kunnen doen, maar slechts hopen op een goede afloop, geeft een gevoel van totale ontheemding.

Ik wil vertrouwen voelen in bodemloze tijden

Lees ook: Herman Vuijsje over wat corona ons leert

Vorige week luidden de kerkklokken als teken van hoop en troost. Misschien juist wel voor alle ongelovigen en zoekenden in het land die – net als ik – niet goed weten wat te doen met deze onstuurbare situatie. Voor het eerst zou ik willen geloven zoals mijn EO-collega’s. Het vertrouwen voelen dat je in bodemloze tijden als deze gedragen wordt. Dat er een God is die voor je zorgt en je beschermt. Het vertrouwen dat wanneer het coronavirus sterker zal zijn dan mijn immuunsysteem, er nog altijd het eeuwige leven is. Door de coronacrisis ervaar ik het als een groot gemis dat ik niet met God ben opgevoed.

Misschien moet ik gaan doen wat mijn zoontje deed; geloven en vertrouwen. Me net als mijn collega’s beschermd voelen. Ik kan haast niet anders dan bidden en vragen of ik „astoeblievt ook in God mag geloven”. Want is dat niet het enige wat overblijft in tijden als deze?

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.