Raf de Bont: „Uiteindelijk bleek ik toch niet zo’n goede taxidermist – de opgespelde kevers begonnen te rotten.”

Foto Chris Keulen

Interview

De historische rol van de korenwolf

Raf de Bont | wetenschapshistoricus Sinds de 20ste eeuw is er op grote schaal met wilde dieren gesleept. Raf de Bont onderzoekt invasies en herintroducties.

Als jongetje zwierf Raf de Bont (1977) graag rond in de Antwerpse Kempen, op zoek naar kevers. Die presenteerde hij thuis in Turnhout aan vrienden en familie in zijn eigen ‘natuurhistorisch museum’, net als mooie stenen die hij vond. „Maar uiteindelijk bleek ik toch niet zo’n goede taxidermist – de opgespelde kevers begonnen te rotten.” En dus koos De Bont toen hij eenmaal ging studeren voor zijn andere passie: geschiedenis.

„Toch bleef de biologie trekken”, vertelt hij via Skype vanuit zijn werkkamer aan de Maastricht University. Daarom is het niet verwonderlijk dat het wetenschappelijke VICI-project dat hij afgelopen september startte ‘Moving Animals’ heet. Daarin analyseert hij hoe mensen omgaan met wilde dieren die zich over grote afstanden bewegen of bewogen worden. „Denk aan invasieve soorten, seizoensmigraties, de internationale handel in dierentuindieren en de herintroductie van bedreigde soorten.” Hij promoveerde ruim tien jaar geleden op de omgang met de evolutietheorie in België.

Vanwege zijn ‘vernieuwende bijdrage aan de wetenschaps- en milieugeschiedenis’ ontving De Bont eind december de Dr. Hendrik Muller Prijs van de KNAW: een geldbedrag van 25.000 euro. Het is een prijs die eens in de twee jaar wordt uitgereikt aan een sociale wetenschapper.

„Als wetenschapshistoricus kun je met een andere blik kijken naar hedendaagse thema’s als klimaatverandering en invasieve exoten”, zegt De Bont. „Bij Moving Animals kijken we hoe mensen in de twintigste eeuw dierenbewegingen hebben bestudeerd en gestuurd. We willen het onderzoek niet enkel over mensen laten gaan, maar ook naar de rol van de dieren zelf kijken: hun gedrag had óók invloed op die veranderende relaties. Denk bijvoorbeeld aan de Europese hamster, de korenwolf.”

Aan het einde van de negentiende eeuw werd de korenwolf in Limburg als plaag gezien

 

Hoe kan een korenwolf de geschiedenis beïnvloeden?

„Tegenwoordig zijn er grootschalige beschermingsprogramma’s voor de korenwolf, maar aan het einde van de negentiende eeuw werd de soort in Limburg als plaag gezien. De term ‘invasieve soort’ bestond nog niet, maar Europese hamsters staken in grote aantallen de grens over vanuit Duitsland, en richtten hier schade aan landbouwgebieden aan. Door verandering in landgebruik op de Limburgse lössgronden verdween het leefgebied van de soort geleidelijk, zodat aan het eind van de twintigste eeuw een omgekeerd beeld te zien was: de korenwolf was opeens met uitsterven bedreigd.”

En dat probeerden we vervolgens recht te zetten?

„Ja, in de jaren negentig kwamen er fokprogramma’s op gang om de soort te redden, en werd het natuurlijk leefgebied zoveel mogelijk beschermd. Maar het opkrikken van de aantallen bleek nog niet zo makkelijk te gaan als gedacht. Die hamsters trekken ook hun eigen plan en doen niet klakkeloos wat wetenschappers bedenken. Ondanks de vele maatregelen slagen de korenwolven er nauwelijks nog in om te overleven op het Limburgse platteland van vandaag. Elders, en dat is al even onverwacht, heeft de korenwolf zich wél aangepast – in Wenen zie je ze in vrij grote aantallen in de stad, bijvoorbeeld op kerkhoven. Mensen streven naar controle, maar dieren ontsnappen daar vaak aan. We kunnen als mensen de natuur niet volledig ontwerpen.”

De laatste wilde wisenten werden gedood door troepen die wel een bizonbout lustten

 

Toch hebben er ook succesvolle herintroducties plaatsgevonden in Nederland in de afgelopen eeuw.

„Zeker. Denk aan de bever, de otter en meer recent de wisent, ofwel de Europese bizon. Die komt nu onder meer voor in de Kennemerduinen en op de Veluwe, en sinds dit jaar in Zeeland. Pakweg een eeuw geleden was de bizon geheel uitgestorven in het wild – de laatste exemplaren leefden nabij het Poolse oerbos Bialowieza, maar werden in de Eerste Wereldoorlog gedood door troepen marcherende Duitsers en Russen die wel een bizonbout lustten. Alleen in dierentuinen leefden toen nog enkele exemplaren, en vervolgens kwam er een internationale samenwerking op gang om de soort te redden. De wisent was de eerste dierentuinsoort waar een stamboek voor werd samengesteld, zodat er geen inteelt zou ontstaan. Eigenlijk kwamen herintroducties – zowel voor de wisent als voor andere soorten – na de Tweede Wereldoorlog pas echt goed op gang. In die periode ontstond er meer inzicht en interesse in behoud en in bescherming van soorten, mede dankzij nieuwe disciplines in de wetenschap, zoals de dierentuinbiologie.”

Is de invloed van de mens op dierenverplaatsingen toegenomen?

„Jazeker, en daarbij speelt de toenemende globalisering een rol. In het verleden was er ook al wel sprake van dierentransporten. Denk bijvoorbeeld aan de Columbiaanse uitwisseling vanaf eind vijftiende eeuw, waarbij Europese dieren en planten – en ziekten – naar Amerika reisden, en Amerikaanse soorten de omgekeerde beweging maakten. Maar in de twintigste eeuw werd die internationale uitwisseling nog veel intenser. De veranderende infrastructuur was daarbij cruciaal. In de vorm van dierentuintransport bijvoorbeeld, maar denk ook aan exoten die meeliftten met schepen. Bij globalisering denken we vaak aan uitwisseling van mensen, ideeën en producten, maar het gaat ook over wilde dieren.”

Met de groeiende kritiek gingen dierentuinen zich steeds meer bezig houden met conservatie en fokprogramma’s

 

Tegenwoordig wordt er gemengd gedacht over dierentuinen. Hoe was dat in het verleden?

„Vanaf eind negentiende eeuw was er wat kleinschalig protest, en vanaf de twintigste eeuw werden dierentuinen door een deel van de bevolking ook echt bekritiseerd. De grootste kritiek had, net als nu, met dierenrechten te maken: het zou niet ethisch zijn voor de dieren. Daarop kwam het verweer dat je niet alleen naar het individuele dier moet kijken, maar ook naar de soort. Met de groeiende kritiek gingen dierentuinen zich immers steeds meer bezig houden met conservatie en fokprogramma’s, en richtten ze zich ook meer op educatie en op het creëren van een natuurlijke setting. Al blijft het een artificiële situatie.”

Kunstmatig versus natuurlijk lijkt een terugkerend thema te zijn in je werk.

„Ja, maar in het biologisch onderzoek is het onderscheid tussen ‘natuurlijk’ en ‘artificieel’ niet zo eenvoudig. Zogenaamde natuurwetten werden voornamelijk in de artificiële setting van het laboratorium ontdekt. Daarnaast zijn er ook onderzoekers geweest die meenden dat je om de natuur écht te begrijpen buiten de muren van het laboratorium moest treden. Maar zelfs dan werd de ‘wilde’ natuur soms gemanipuleerd om haar te kunnen bestuderen.

„Die dunne scheidslijn tussen kunstmatig en natuurlijk zie je ook goed bij het fokken van bedreigde soorten. Przewalskipaarden zijn bijvoorbeeld geselecteerd op primitieve kenmerken – of tenminste: kenmerken die fokkers op een bepaald moment als primitief zagen. Zodoende zijn ze gecreëerd naar een menselijk ideaalbeeld van wilde natuur.”