De zon is geen vreemde in het oeuvre van Peter Verhelst, maar niet eerder doemde die zo veelvuldig op als in de dichtbundel waarmee de Vlaamse dichter is genomineerd voor de Grote Poëzieprijs 2020 – de grootste Nederlandse poëzieprijs (25.000 euro), die zaterdag wordt toegekend. Zo vaak zelfs dat de titel van de bundel de cover niet eens hoeft te sieren: een eigele schijf is genoeg.
Zon is terug te voeren op een zonovergoten moment in Frankrijk, na de begrafenis van een dierbare collega van Verhelst, de Belgische schrijver Ivo Michiels. In de brakke ochtend wekt de zon hem via een venstertje. ‘Je gooide jezelf als een emmer goud door het raam’, schrijft hij over dit moment.
In Zon is dit gedicht, aanvankelijk ‘een eenzaam gedicht dat ergens rondfladderde’, uitgegroeid tot een cyclus van zes, genaamd ‘Immens citroengele schijf (midzomernachtzon)’ – een citaat uit een brief van Vincent van Gogh.
Verhelst: „Het voordeel van cycli is dat je de mogelijkheid krijgt subtiele varianten te schrijven. Het wordt altijd minder helder en tegelijkertijd veel complexer, zoals waslagen over elkaar: alles krijgt meer diepte. Je ziet méér.”
Verhelsts vorige dichtbundel Koor (2017) is het beste voorbeeld van deze werkwijze. Hij bloemleesde voor die verzamelbundel niet alleen zijn eigen werk, afkomstig uit de dertien bundels die hij sinds 1987 had gepubliceerd, maar hij herschreef zijn gedichten ook. De vijf gedichten waaruit de bundel Verhemelte (1997) bestond, zijn in Koor teruggesnoeid tot acht fragmenten die in een nieuwe volgorde geplaatst zijn. Het zevende fragment is sterk ingekort: tussen twee regels uit de versie in Koor staan in het origineel in Verhemelte tientallen regels. De slotregel ‘Ik was, denk ik, / door geluk overmand’ wordt in Koor: ‘Je bent, denk je, door geluk overmand.’
„Gedichten zijn altijd in evolutie. Soms lijk je de juiste vorm te hebben gevonden en publiceer je dat, maar ik geloof niet in de ultieme versie. Alles wat je schrijft, is een olievlek. Dingen van twintig jaar geleden kunnen een nieuwe vorm krijgen. Het gaat erom jezelf te hernemen en een laag toe te voegen.”
Zon bestaat uit negen cycli en in elke cyclus schijnt de zon. Maar de zon in de ene cyclus is niet dezelfde als in een andere. Je hebt de Franse zon die Verhelst wekte en Van Gogh vereeuwigde. Je hebt de zon van de Amerikaanse artiest Phosphorescent: de lyrics van het nummer ‘Sun, Arise!’ begeleiden de intermezzo’s in Zon. En in de afdeling ‘Marines’, waarmee de bundel begint, schijnt Verhelsts „eigen hoogstpersoonlijke zon”.
„Deze gedichten zijn de story of my life. Ze gaan over de voor mij mythische stad Oostende. Ik kom uit het brave Brugge, maar als we iets wilden meemaken, gingen we naar die ruige stad. Omdat de boot uit Engeland daar aanmeerde, kwam daar de Engelse punk aan land.”
Hij zegt dat hij in deze cyclus wilde proberen zeer persoonlijke gedichten te schrijven. Dat wekt enige verbazing, want in mijn beleving streeft Verhelst vanaf zijn vroege werk het persoonlijke na. Telkens was hij al op zoek naar dat ene volmaakte – en zeer persoonlijke – moment van ultieme versmelting en overgave, ‘dat ene vlammetje dat voorbij is voor je het weet’.
Er is wel degelijk een verschil met vroeger. „Ik heb zo vaak destructieve bundels geschreven, maar wilde absoluut een vitale bundel schrijven. In mijn roman Voor het vergeten van twee jaar geleden laat ik niet alleen zien wat verdriet kan aanrichten, maar ook wat voor scheppende kracht ervan uitgaat. Vitaliteit is wat me nu interesseert en daar is de zon, wel op een dubbelzinnige manier, bij betrokken. Die geeft niet alleen leven, maar zal ook alles verschroeien.”
Van dat besef is Zon doordrongen. In de eerste negentig pagina’s is de dreiging van een verkeerde afloop latent aanwezig en niet meer dan een onbestemd gevoel. Maar wanneer vervolgens ‘de leeuwen’ komen, weet je dat het mis is.
De leeuw figureert al eerder in de bundel (en Verhelsts oeuvre), maar hooguit als motief. In de cyclus ‘Hier zijn de leeuwen’ wordt de leeuw een personage. In de traditie van Jean de La Fontaine en Phaedrus schrijft Verhelst vijf fabels. In de eerste droomt de leeuw dat hij onophoudelijk beslopen wordt door schapen. De leeuw ziet een schaap zijn bron vervuilen en werpt zich op zijn prooi. In weer een andere fabel bekoopt het schaap zijn leven met de verdrinkingsdood.
In deze cyclus breekt een andere zon door.
„Door die leeuwen komt de flow van de bundel tot stilstand. De zon van de totalitaire ideologie schijnt hier en vormt een breuk van jewelste, om nog maar te zwijgen van wat erna komt.”
De leeuw vormt niet het echte gevaar, blijkt uit de laatste fabel. Op hetzelfde moment richt een nieuwe leeuw, ‘half leeuw, kwart mens, kwart hyena’, nog meer schade aan.
Waar kwam die breuk uit voort?
„Onze wereld hangt zo mijn keel uit. Je hebt die Trump, als een rare ruiter van de apocalyps. Je kunt toch moeilijk zeggen dat zo iemand het hoogtepunt van onze beschaving is? Hij won de verkiezingen omdat hij spreekt zoals de Rattenvanger van Hamelen muziek speelt. Daarmee heeft hij de mensen verleid, net zoals dat hier door anderen in Europa gebeurt.”
Hoe dat gebeurt, laat Verhelst zien door de woorden van Vlaams-nationalisten als Bart De Wever en Theo Francken te citeren. Een kind dat door een politiekogel sterft, wordt gebruikt voor stemmingmakerij en beleidsvorming: ‘Het is niet omdat een van hun kinderen hier stierf en begraven werd / dat de ouders het recht hebben om in ons land te blijven. // De vergunning van de ouders is één jaar geldig. // Ik weet dat de publieke opinie ons hierin steunt.’
Verhelst: „Ik vind het interessant welke nieuwe mythen er gemaakt worden en hoe er verlangd wordt naar een vroegere tijd die nooit bestaan heeft. Het is propaganda. Zo heette een aantal gedichten in deze cyclus ook aanvankelijk.
„Het gezamenlijke verhaal dat ons wordt voorgehouden, gaat over een vijand, want het is oorlog. Je hoort het onze ministers zeggen: we moeten klaar zijn voor de strijd. En de vijand is de migrant, of de zieke, of de arme omdat die ons verzwakt. Iedereen die anders is, brengt onze welvaart of onze identiteit in gevaar. Wat een belachelijke mythe, zeg.”
Deze mythe brengt Verhelst in beeld door de leeuwen te laten transformeren in zonnebloemen, ‘met de kop naar het oosten gewend. // Schouder aan schouder reikhalzend naar de nieuwste dag.’
Ze gehoorzamen aan de ideologische zon die boven hen uittorent. Deze zon spreekt hen toe en laat hen ‘stijf in het gelid’ staan. Deze zon trekt ‘als een bevel over ons heen. // Eén mond zijn we / die antwoordt: ja, wij zullen.’
Zullen wát? Het slotgedicht van de cyclus is daarover kraakhelder: ‘We moeten weer leren vechten.’ En: ‘Nu de oorlog is begonnen / moeten we alleen nog een vijand in het leven roepen / die ons kan verbinden.’
Zo expliciet ben je nog nooit geweest.
„Die fabelgedichten en zonnebloemgedichten proberen nog poëzie te zijn. Maar er zitten gedichten bij die op het randje zitten.”
Op het randje waarvan?
„Literatuur leeft bij gratie van dubbelzinnigheid. Die gedichten gaan over de rand van de meerduidigheid. Ze zijn bijna pamflettair. En tegelijk lijken ze mee te gaan in de verheerlijking van deze mythe.”
Je eigent je andermans taal toe. Blijf je als schrijver op die manier niet aan de goede kant staan?
„Ja, ik citeer zinnen van politici en laat die, gemonteerd, voor zichzelf spreken. Maar tegelijkertijd kan ik het blijkbaar niet laten om daar toch commentaar op te leveren. In het gedicht ‘Strategie 4’ citeer ik niet alleen Bart De Wever, maar voeg ik er een regel aan toe die er misschien niet had moeten staan.”
Hij wijst op de regel: ‘Een gigantische, opspringende hond met open muil.’ De regel is van hemzelf.
„Zo flauw, zo moralistisch. Maar ik kon het echt niet laten. Hier nam de kwaadheid de overhand.”
Dat bevestigt het vermoeden dat niet álles in deze gedichten citaat was. In ‘Strategie 1’ duiken bovendien beelden van een mijn en van een bruinvis op: ‘Een zeemijn / in de vorm van een bruinvis // met armpjes.’ En even later: ‘Een feloranje mijn met vleeskleurige stompjes.’
Deze beelden verraden de hand van de dichter.
„Het toont het dilemma, de schizofrenie en de ijdelheid van de schrijver die begint over bruinvissen als hij verwijst naar mensen die aanspoelen. Tja, daar zie je mij als ijdeltuit die ervoor kiest om een metafoortje te laten staan.”
Is dat een risico van het vak?
„Het is de waarheid van het vak. De strijd tussen de ijdeltuit en de ascetische, schrappende schrijver. Daarom heb ik het laten staan.”