Het is voor kunstenaars steeds moeilijker om betaalbare atelierruimte te vinden. Hoewel gemeenten vaak voorstander zijn van creatieve broedplaatsen, en die ook proberen te handhaven of te creëren, staat nationale wetgeving dat sinds een paar jaar in de weg.
Om uit dit dilemma te komen, hebben belangenorganisaties Platform BK en de Kunstenbond een rondgang gemaakt in zes steden. Zij wilden zo „knelpunten én goede voorbeelden verzamelen”.
De uitkomst van die gesprekken „met kunstenaars, politici, ambtenaren, atelierorganisaties en andere belanghebbenden” zouden ze deze woensdag presenteren aan minister Van Engelshoven (Cultuur, D66) in ateliercomplex Maakhaven in Den Haag. Die presentatie gaat vanwege de coronacrisis niet door, maar de bevindingen van het rapport getiteld Geen Stad Zonder Kunst #2 zijn nu wel publiek gemaakt.
Twee wetten hebben gemaakt dat atelierruimte duurder en schaarser wordt: de Wet Markt en Overheid en de Woningwet, allebei uit 2015. In de eerste wet is geregeld dat gemeenten voor hun vastgoed een kostendekkende huur moeten rekenen en bij verkoop van gemeentelijk vastgoed de marktprijs vragen. De tweede wet verplicht woningcorporaties om een scheiding aan te brengen tussen sociaal en commercieel vastgoed. Woningcorporaties hebben daarom een deel van hun vastgoed verkocht of ondergebracht bij een commercieel zusterbedrijf. Sociaal-maatschappelijke organisaties die in dat vastgoed ruimtes huren, zoals bijvoorbeeld een kunstenaarscollectief, moeten sindsdien een marktconforme huur betalen.
Het gevolg voor kunstenaars, aldus Geen Stad Zonder Kunst #2: woon- en werkruimte wordt schaarser en duurder, terwijl tegelijk op de arbeidsmarkt hun omstandigheden verslechteren. Daar hebben ze te maken met steeds meer flexibele contracten, vaak ook van steeds kortere duur. „De daadwerkelijke aantallen ateliers zijn gedaald en de bewegingsruimte van gemeenten en woningbouwcorporaties om nieuwe betaalbare ateliers te realiseren is vernauwd.”
Voor hun kwalitatieve onderzoek zijn Platform BK en de Kunstenbond gaan kijken en praten in Tilburg, Den Haag, Amsterdam, Arnhem, Maastricht en Utrecht. Het bleek dat overal gemeenten wel degelijk „atelierbeleid hebben, investeren in ateliers en het om meerdere redenen belangrijk vinden dat kunstenaars kunnen wonen en werken in hun stad”.
Gemeenten willen graag broedplaatsen, maar soms zit de wetgeving in de weg
Maar in hoe ze dat beleid vormgeven, verschillen de gemeenten. In Den Haag bijvoorbeeld kregen twee creatieve broedplaatsen, Maakhaven en De Besturing, een eeuwigdurend dan wel langdurig erfpacht op grond en opstal. „Dit heeft de kunstenaarscollectieven in de broedplaatsen zekerheid gegeven, zodat zij kunnen investeren in de panden en de huren op lange termijn stabiel kunnen houden.”
Tilburg heeft wat genoemd wordt ‘meetbaar atelierbeleid’: er is een streefgetal van tweehonderd ateliers, mogelijk meer. Toen in 2017 het aanbod aan atelierpanden daalde, „besloot de gemeente één miljoen euro extra beschikbaar te stellen om de doelen van het meetbare atelierbeleid toch te realiseren”. In Arnhem daarentegen, aldus het rapport, bleek onlangs uit eigen onderzoek dat „59 procent van de sector, noodgedwongen of niet, vanuit huis werkt of geen vaste werkplek heeft”. Het aanbod voor huisvesting is sinds 2014 afgenomen, „terwijl de culturele en creatieve sector in Arnhem groeit”. Eenzelfde soort onderzoek in Maastricht leverde vergelijkbare resultaten op.
De aanbevelingen in Geen Stad Zonder Kunst #2 zijn deels lokaal en deels landelijk. Lokaal gaat het er bijvoorbeeld om het „politiek-bestuurlijke model te vereenvoudigen”, „collectieve huurcontracten bij gemeentelijk vastgoed te handhaven” en te „stoppen met de verkoop van gemeentelijk vastgoed”: allemaal aanbevelingen aan Amsterdam. Los van de lokale situatie beveelt het rapport aan dat gemeenten coöperatieve vormen van beheer en eigendom gaan stimuleren, om daaraan vervolgens gemeentelijk vastgoed over te dragen. Dit mag volgens de nieuwe wetgeving, maar die mogelijkheid kan veel meer worden benut.