Niemand kan tegen ‘Fair Practice’ in de culturele sector zijn, want de huidige vergoedingen blijven ver achter. Maar het uitschrijven van een ‘code’ of het ontwikkelen van een ‘protocol’ is geen structurele oplossing.
Ook ‘verhoog het rijksbudget voor cultuur met 20 miljoen’ – de trend in de huidige discussie – houdt geen structurele oplossing in. Als je dieper kijkt, en dan vooral in de muzieksector, constateer je dat er scheefgroei is ontstaan in de manier waarop we onze instellingen financieren. Elke vier jaar moeten deze instellingen weer door de hoepel van de voorgeschreven subsidiecriteria heen springen waardoor meerjarig beleid onmogelijk is. Ooit werd de Culturele Basisinfrastructuur (BIS) ontwikkeld om dit tegen te gaan, maar de politiek en de culturele sector hebben dit streven met ad hoc-beleid doorkruist.
Schrijnender is dat de subsidieprocedure zelf de vorm heeft gekregen van een ‘opdrachtverstrekking’. De prestatie-eisen die het ministerie (maar ook provincies, gemeentes en overheidsfondsen) stelt aan culturele instellingen, hebben de laatste jaren draconische vormen aangenomen. Daarnaast wijken de prestatie-eisen van de diverse overheden vaak van elkaar af, waardoor instellingen in hun beleidsplan ‘beloften’ moeten doen die vrijwel onuitvoerbaar zijn in relatie tot de financiële mogelijkheden.
En dan vergeten we dat we een aantal jaren geleden de toverwoorden ‘cultureel ondernemerschap’ en ‘eigen verdienvermogen’ hebben uitgevonden. Echter, een voorwaarde om te kunnen opereren als ondernemer is dat je flexibel bent. Maar de prestatie-eisen in combinatie met vaak verouderde cao’s maken het vrijwel onmogelijk om als ‘cultureel ondernemer’ te opereren waardoor ‘eigen inkomsten’ lastig blijken.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/03/data55986771-c27495.jpg)
‘Meer subsidie’ is niet alles
De huidige discussie lijkt te gaan over ‘meer subsidie’. Uiteraard moeten beschikbare subsidie en prestatie-eisen met elkaar in verhouding zijn en is de verlaging (en versnippering) van de (rijks)subsidie vanaf 2011 een oorzaak van de malaise. Het zou veel instellingen echter ook sieren als ze hun eigen organisatiemodel beter tegen het licht houden.
Het is inderdaad onmogelijk om een Beethoven-symfonie ‘efficiënter’ uit te voeren, maar in de overhead rond een (orkest)organisatie is nog een slag te slaan. Betere samenwerking tussen instellingen op het gebied van educatie en participatie levert al snel een hoger rendement. Instellingen beroepen zich echter vaak op ‘eigen identiteit’ en ‘lokale behoeften’ om samenwerking uit de weg te gaan.
Het inzetten van de professionele kennis en kwaliteit van de musici zou in veel gevallen meer opleveren dan het benoemen van weer een nieuwe (vaak kostbare) artistiek manager/programmadirecteur et cetera. Het werkelijke kapitaal zit op het podium. Die mensen verdienen een fatsoenlijke, marktconforme vergoeding maar verdienen het ook dat hun kennis en kunde optimaal ingezet wordt.
Als instellingen kritisch naar hun eigen organisatie durven kijken en de (rijks)overheid kritisch naar het beschikbare (subsidie)budget, komt een structurele oplossing dichterbij. Daarvoor is lef nodig, bij politici als bij bestuurders in de cultuur.