Wie met enige regelmaat de kranten leest weet dat het niet goed gaat in ons veiligheidsbestel. De politie piept, het OM kraakt, de rechterlijke macht kreunt. De politie verdwijnt uit de Nederlandse buurten, zaken blijven liggen of worden steeds langer opgerekt, politiemensen voelen zich door de eigen organisatie én door agressief publiek gemangeld.
Van pijnlijke fouten bij het OM kijken we al niet meer op. Burgemeesters luiden de noodklok over wat de veiligheidspartners niet meer kunnen aanpakken, over bureaus die dicht moeten of evenementen die geen doorgang meer kunnen vinden. En terwijl Nederland zich vorig jaar ontpopte tot onrustig demonstratieland, opperde een politiechef onlangs dat er ook maar op de inzet bij demonstraties moest worden beknibbeld.
God verhoede dat Nederland binnenkort grootschalige maatregelen moet nemen om een Corona-pandemie de kop in te drukken: ons veiligheidsapparaat zou waarschijnlijk niet wéten hoe ze dat het hoofd zou moeten bieden.
Wie de discussies volgt krijgt de indruk dat de déconfiture van het veiligheidsbestel vooral moet worden toegeschreven aan Taghi en de inzet die nodig bleek na de moord op Wiersem. Maar dat is te gemakkelijk. Daarmee zien we immers over het hoofd dat de basis voor de huidige situatie al veel eerder is gelegd. En missen we de kans dáár wat aan te doen. Om duidelijk te maken wat ik bedoel ga ik even terug in de tijd.
Onvermogen
Aan het begin van deze eeuw zag het Nederlandse publiek criminaliteit op straat als het belangrijkste probleem voor ons land. De criminaliteit en overlast van junks en andere draaideurcriminelen kwam het publiek de neus uit. Net als het onvermogen van de overheid daar paal en perk aan te stellen. Het was één van de ongenoegens waarop Fortuijn groot werd. Toen hij in 2002 vermoord werd begreep Rotterdams’ burgemeester Opstelten dan ook als geen ander dat juist aan dát ongenoegen wat moest worden gedaan. Met grote daadkracht ging hij voorop om Rotterdam ‘schoon, heel en veilig’ maken. De rest van het land volgde al gauw in zijn spoor. Daarmee brak de periode van Het Grote Succes aan. De criminaliteit daalde zienderogen, de verloedering van de openbare ruimte kwam tot staan, het publiek voelde zich met sprongen veiliger. In 2008 volgt dan de financiële crisis. Investeringen in (ook) de veiligheidszorg komen tot staan, efficiëntie en bezuiniging is het devies. En wéér is daar Opstelten, nu als minister. Met dezelfde daadkracht zet hij nu De Grote Verbouwing in. Met de vorming van het superministerie van Veiligheid en Justitie. Met de hertekening van de gerechtelijke kaart, waarmee rechterlijke macht en OM geconcentreerd worden in 10 arrondissementen. En met, natuurlijk, de vorming van de nationale politie. In een razend tempo bouwt hij het veiligheidscomplex om tot robuuste supertanker. Efficiënt, beheersbaar, top-down op cijfers gestuurd. Optimaal toegesneden op de onveiligheid zoals we die tot dan toe hadden leren kennen.
Titanic
Maar Opsteltens supertanker lag – in 2014 - nog niet in het water, of het veiligheidslandschap bleek fundamenteel te zijn veranderd. Met nieuw terrorisme, cybercrime, een migrantencrisis. Met een in vele opzichten veranderend klimaat: meteorologisch, maar ook (geo)politiek en sociaal. Met een toenemende tweedeling en polarisering. En met een georganiseerde (drugs)criminaliteit die uitgebreider en harder bleek dan we eerder onder ogen wilden zien. Dat bracht het veiligheidsbestel meer en nieuwe uitdagingen, maar vooral van een volstrekt ander soort dan we gewend waren. Dáár was de supertanker niet op berekend. Daarmee brak de periode van Het Grote Kraken aan. Waarin Opstelten’s supertanker een Titanic bleek.
Eerst werd dat nog niet zo zichtbaar. Want de veiligheidsorganisaties en -professionals gingen op hun tenen staan om de nieuwe uitdagingen tóch het hoofd te bieden. Maar dat hou je niet oneindig vol. Langzaam maar gestaag begon het dus te piepen en kraken. Een stroom affaires zwol aan, waarin Opstelten overigens ook nu weer vooropging. Na en met hem ruimden op het superministerie (nog) drie bewindslieden en meerdere topambtenaren inmiddels het veld. Bij de politie, waar de voorzitter van de COR en de eerste korpschef voortijdig sneuvelden en waar onvrede groeide en acties en stakingen pas op het allerlaatste moment konden worden afgewend. Bij het OM. En dat is dan nog maar een beknopte bloemlezing.
Reddingsboten
Meer en meer kwam echter ook de veiligheidszorg zelf onder druk. Zo worstelde het veiligheidsschip zich steeds moeizamer door het pakijs. Tot vorig najaar de donderende dreun van de eerste ijsberg klonk: met Taghi en de moord op advocaat Derk Wiersum. En met het verhaal van Titanic’s spreekwoordelijke reddingsboten: too little, too late. Opeens moesten immers nieuwe organisaties en interventies worden opgetuigd om kwetsbare mensen veilig en het grote publiek rustig te houden. Maar waar haal je ‘extra’ mensen vandaan als je toch al te weinig mensen hebt?
Eens te meer omdat je in de tijd van de bezuinigingen een rem op de vervanging van vergrijzend personeel hebt gezet? Dus werd het ene gat met het andere gevuld. Met de abrupte draai richting de aanpak van georganiseerde criminaliteit moeten andere aandachtsvelden het maar met fors minder doen. Terwijl we ook dáár de eerste ijsbergen kunnen zien naderen.
Breken
Als ook de huidige periode van Het Grote Kraken – net als de twee voorgaande perioden - zo’n zes jaar duurt staan we aan de vooravond van een nieuwe periode. Grote kans dat dat dan de periode Make or Break zal zijn. Hoe die verloopt kunnen we nu nog beïnvloeden. Op korte termijn zit er waarschijnlijk niets anders op dan wat er nu al gedaan wordt: creatief pleisters plakken waar het kan.
Maar het is de hoogste tijd dat we daarnaast fundamenteler gaan nadenken over het veranderde veiligheidslandschap en de consequenties daarvan voor de veiligheidszorg. Helaas zie ik dat nog nauwelijks gebeuren. Ook de recente Innovatieagenda Veiligheid van het kabinet voorziet hier niet in. Die agenda wijst bijvoorbeeld wél op de urgentie van onderzoek en innovatie om tot een adaptieve krijgsmacht te komen, maar niet op dezelfde noodzaak en urgentie voor ons binnenlands veiligheidscomplex. Terwijl daar nu juist het probleem zit.
IJsberg
Zolang dat besef niet doordringt tot de burelen van veiligheidsdepartment en kabinet zijn we dus gedoemd pleisters te blijven plakken. En dan waarschijnlijk vooral pleisters met politiek-publicitaire waarde. Dan is het wachten tot het toch al kreupele schip zich met een daverende klap in de volgende ijsberg boort. Waarbij het orkest ongetwijfeld vrolijk doorspeelt op de achterplecht. En de minister monter uitroept: keep on playing folks, nothing to worry about! ‘Keep on dreaming’ lijkt me dan een betere uitdrukking. Volgens mij is het de hoogste tijd dat we wakker worden.
De Veiligheidscolumn wordt geschreven door deskundigen uit de politiewereld. Marnix Eysink Smeets is lector Publiek Vertrouwen in Veiligheid aan Hogeschool Inholland en directeur van de Landelijke Expertisegroep Veiligheidspercepties.