In de uitzending van Op1 op 21 februari 2020 openbaarde Tweede Kamerlid Dilan Yeşilgöz (VVD) nieuwe plannen voor wetgeving voor terugkerende Syriëgangers. Het is denkbaar dat terugkerende personen na een strafrechtelijke veroordeling en het uitzitten van een gevangenisstraf nog steeds een gevaar zijn voor de Nederlandse samenleving. De strafrechter zou dan de mogelijkheid moeten hebben om ter bescherming van de samenleving aan gevaarlijk te achten personen gedragsvoorwaarden, zoals locatieverboden, contactverboden, meldplichten etc., op te leggen, of zelfs over te gaan tot een vorm van ‘preventieve detentie’. Nu het geldende recht daarvoor onvoldoende mogelijkheden biedt, is volgens Yeşilgöz wetswijziging wenselijk.
Profileringsdrang
Na de uitzending kwam de gedachte op dat hier wel eens sprake zou kunnen zijn van profileringsdrang met een bij politici vaker voorkomende neiging om een ‘oplossing’ te presenteren voor een probleem dat er nog moet worden bijgezocht. Aan de tafel van Op1 zat namelijk ook advocaat Job Knoester. Zijn reactie op de voorstellen van Yeşilgöz was kort en krachtig: totaal onnodig, want alles wat wordt gevraagd is al beschikbaar. De discussie die daarop volgde maakte pijnlijk duidelijk dat de kennis van Yeşilgöz over de bestaande mogelijkheden tot het volgen van gevaarlijke aan terroristische activiteiten te linken personen tekort schoot. Knoester wees terecht op het bestaan van de ‘Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding’. Deze wet geeft de Minister van Justitie en Veiligheid sinds 1 maart 2017 de bevoegdheid om ter bescherming van de nationale veiligheid aan dergelijke personen maatregelen op te leggen die de bewegingsvrijheid beperken. Die maatregelen kunnen bestaan uit een meldplicht, een locatieverbod of een verbod om zich in de nabijheid van aangewezen personen te bevinden. Ter controle op de naleving van deze maatregelen kan bijkomend de verplichting tot het dragen van een enkelband worden opgelegd. Tegen de oplegging van deze vrijheidsbeperkende maatregelen kan de getroffene in beroep bij de bestuursrechter. Voordeel van de bestuursrechtelijke inbedding van de op te leggen maatregelen is, dat een besluit van de minister direct van kracht is. Een beroep op de bestuursrechter heeft namelijk geen opschortende werking.
Toch een punt
De tijdelijkheid van de wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding bestaat eruit dat deze wet op 1 maart 2022 vervalt. In aanloop naar die datum kan worden bezien of de voorzieningen van de tijdelijke wet nuttig zijn geweest en of een gelijksoortige definitieve regeling moet worden geschreven. Ten behoeve van die afweging is voorzien in een wetsevaluatie. Een eerste onderzoek naar de toepassingspraktijk van de wet over de periode 1 maart 2017 tot en met 31 augustus 2018 wees uit dat de wet maar in een beperkt aantal gevallen is toegepast en dat de oplegging van maatregelen en het houden van toezicht op de naleving erg arbeidsintensief zijn. In veel situaties bleken zorg en strafrechtelijke middelen met het oog op preventie en begeleiding effectiever te zijn. Een tweede evaluatieonderzoek moet uitwijzen of de bevindingen over een langere periode gemeten anders zijn.
In de gedachtevorming over nut en noodzaak van een nieuwe wettelijke regeling heeft Yeşilgöz misschien toch wel een punt. Het betreft de mogelijkheid van ‘preventieve detentie’ van personen van wie een groot gevaar voor de veiligheid in de samenleving uitgaat. Een dergelijke vorm van vrijheidsbeneming kent het Nederlandse recht thans niet. De TBS is weliswaar een strafrechtelijke maatregel waarmee gevaarlijke personen uit de samenleving kunnen worden geweerd, maar dan moet die gevaarlijkheid verband houden met een ‘gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens’. Voor gebleken gevaarlijkheid zonder aanwezigheid van een psychische stoornis, bijvoorbeeld vanwege een geradicaliseerde overtuiging, kan slechts een gevangenisstraf worden opgelegd. Na afloop daarvan moet de veroordeelde in vrijheid worden gesteld. Eventueel biedt de ‘wet langdurig toezicht’ de mogelijkheid om bij de veroordeling gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen waaraan de veroordeelde zich na invrijheidstelling moet houden, maar het uitgangspunt is toch dat de veroordeelde na ommekomst van de gevangenisstraf in vrijheid moet worden gesteld. Als met langdurig toezicht de gevaarlijkheid van een individu onvoldoende kan worden ingedamd, bestaat niet de mogelijkheid om dat individu na de gevangenisstraf voortgezet op te sluiten. Het is dan wachten op een nieuw strafbaar feit om op basis daarvan eventueel opnieuw repressief te reageren.
Preventief vastzetten
Het is de vraag ‘hoe’ en ‘waarom’ in een nieuwe bevoegdheid voor het preventief vastzetten van gevaarlijke personen na afloop van de gevangenisstraf zou moeten worden voorzien. Voor het ‘hoe’ kan worden gedacht aan hervorming van de TBS door het loslaten van de eis van aanwezigheid van een psychische stoornis. Voor oplegging en verlenging van TBS zouden risicotaxatie en het gevaarscriterium voorop kunnen worden gesteld. Een alternatief is een nieuwe zelfstandige bevoegdheid tot vrijheidsbeneming door de strafrechter of een door een rechter op te leggen vrijheidsbenemende maatregel met een openbare-orde-karakter.
In rechtsvergelijkend perspectief is de vraag naar het ‘waarom’ niet zo heel vreemd. In bijv. het Noorse en het Duitse recht bestaan al mogelijkheden om op basis van gevaarlijkheid vrijheidsbenemende maatregelen te treffen. Of het ook in ons land tot een dergelijke bevoegdheid moet komen, is de uitkomst van een rechtspolitieke discussie die Yeşilgöz vermoedelijk wel wil aangaan. Daarop vooruitlopend lijkt het mij wenselijk om een studie uit te voeren naar nut, noodzaak en eventueel vorm van een regeling van de preventieve opsluiting.
De Togacolumn wordt geschreven door een officier van justitie, een advocaat of een rechter. Joep Simmelink is senior advocaat-generaal bij het Ressortsparket en bijzonder hoogleraar Openbaar Ministerie Universiteit Maastricht
.