Bistro Le Coeur in de Amsterdamse Jordaan is voor componist Mathilde Wantenaar (Amsterdam, 1993) bijna thuis. Ze woont er pal tegenover, nog nét, in de etage boven haar ouders. „Ik heb met mijn vriend net een eerste eigen appartement gekocht”, zegt ze. „De verbouwing valt nu samen met de laatste stukken instrumentatie van mijn familieopera Een lied voor de maan, een hoeveelheid werk waar ik me enorm op heb verkeken. Mijn langste stuk tot nu toe duurde twintig minuten, een lied een uur. De uitwerking kost navenant meer tijd, ontdek ik nu. Dit is mijn meest stressvolle periode ooit.”
Mag je een componist die in opdracht van De Nationale Opera een nieuw werk brengt nog wel „veelbelovend” of „talentvol” noemen? Of is zo’n componist al gearriveerd? Mathilde Wantenaar haalt er de schouders over op. „Als componist heet je jong tot je 35ste.”
Componist Meriç Artaç (Istanbul, 1990) geeft sinds 2018 les aan het conservatorium van Amsterdam. Ze begeleidt talent. Maar ook zij definieert ruimhartig. Artaç: „Noem me hoe je wilt. Ik bén ook jong om les te geven.”
Hoe je de grenzen ook trekt, ‘talent’ blijft een complex thema. Is het de X-Factor voor grote kunst? Of alleen het startschot van succes?
Artaç: „Zonder fijne antenne voor muziek is het moeilijk om een componist te worden. Maar als je je talent niet ontwikkelt, verlies je het. Het gaat altijd om de mix van discipline en begaafdheid en de wil om die wisselwerking aan de gang te houden, denk ik.”
Wantenaar: „Ik vind vakmanschap ontzettend belangrijk. Hoe meer vaardigheden, hoe meer mogelijkheden om je eigen stem te vinden. Ik vind het vrij hysterisch als van kunstenaars wordt geëist dat ze altijd origineel zijn. Kunst is per definitie gebouwd op de schouders van voorgangers. Er ontstaat geen muziek uit het niets, puur uit ‘genie’.”
Fantasie-personages
Wantenaar zat als kind op de schouders van twee musicerende ouders. „Componeren heb ik vanaf mijn jongste jeugd altijd gedaan, het was voor mij vanzelfsprekend”, zegt ze.
Artaç groeide op in Istanbul, in een familie waarin beeldend kunstenaars de overhand hadden. Zijzelf bleek een pianotalent, en ging al als kleuter naar het conservatorium. „Spelen, improviseren, componeren – het hoorde aanvankelijk voor mij allemaal bij elkaar. Pas later, toen ik na een tip van een vriend belandde aan het conservatorium van Rotterdam, werden het meer aparte onderdelen van mijn identiteit.”
Huidig en komend seizoen is Artaç gastcomponist/curator van de Dag in de Branding, een festival voor nieuwe muziek in Den Haag. Op 7 maart klinkt daar in Korzo haar nieuwe werk Zizos, vernoemd naar het driekoppige hoofdpersonage.
Zizos is niet het eerste wonderlijke fantasiekarakter dat Artaç in muziektheater tot leven wekt. Ze baseert haar personages op „echte belevenissen en ontmoetingen, en dingen die me dwarszitten”, zegt ze. Haar personages geeft ze vervolgens een eigen wereld, en eigen muziek. „De interactie met de andere personages en de visuele vormgeving zijn daarbij heel belangrijk. Tekenen, decors en kostuums ontwerpen – ik vind het allemaal geweldig en heb het ook nodig om me compleet te voelen.”
Mathilde Wantenaar knikt. „Dat breed geïnteresseerd zijn herken ik, maar ik vind het ook lastig. Om goed te kunnen componeren moet ik me ook een beetje kunnen afsluiten.”
Meriç Artaç: „Enerzijds heb je afzondering nodig, anderzijds wil je het leven niet buitensluiten. Uiteindelijk zijn het de mensen die ik ontmoet, die me inspireren tot de verhalen die ik wil vertellen. Te veel ivoren toren is niet goed. Maar een beetje moet.”
Eigen taal
Toen Meriç Artaç voor het eerst voet zette in het conservatorium in Rotterdam, wachtte haar een fikse cultuurshock, vertelt ze. „Mijn piano-opleiding in Istanbul was in essentie Russisch: fouten maken was taboe. In Rotterdam leerde ik dat kunst maken juist gáát over fouten maken. De vrijheid die dat bracht was een verademing, maar wat moest ik ermee? Het meest moderne stuk dat ik in Turkije had gespeeld was van Debussy. Hier ging een wereld van eigentijdse muziek open, waarin ik echt mijn weg moest leren vinden. Pas aan het einde van de studie snapte ik: muziektheater is het voor mij. In de verbinding met het visuele voel ik me mijzelf.”
Ook Wantenaar vond haar eerste tijd op het conservatorium niet de makkelijkste. „Ik had ergens het gevoel dat ik niet de muziek ‘mocht’ schrijven die ik wilde, terwijl mijn docenten me daartoe wel degelijk stimuleerden. Wat voor mij werkte was me te verdiepen in wat me raakt, uit te zoeken hoe dat werkt en op die manier steeds meer vaardigheden te ontwikkelen. Je eigenheid verlies je sowieso niet: uniek is een mens per definitie.”
Artaç: „Dat zeg ik ook tegen mijn studenten: je stem vinden kost tijd en mag dat ook kosten. Mijn docent destijds, Peter Jan Wagemans, opende voor mij een deur waarvan ik niet eens wist dat hij bestond. Gewoon door me te wijzen op de mogelijkheid dat ik mijn passie voor het visuele aspect niet weg hoefde te drukken, maar ook kon omarmen. O, oké, is dat ook een optie? Als je jong bent, moet iemand je zulke dingen zeggen.”
Wantenaar ziet nog veel studiegenoten. „We organiseren avondjes, bezoeken elkaars concerten en bespreken elkaars muziek. Je moet je alleen wel steeds blijven afvragen of je kritiek opbouwend, inhoudelijk en dus nuttig is.”
Artaç: „En als je een stuk echt niet goed vindt? Kun je bevriend zijn met iemand wiens muziek je afschuwelijk vindt? Ik weet het niet. Daarvoor is het misschien wel veel te persoonlijk.”
De mogelijkheid zo persoonlijk te kunnen zijn in haar werk heeft Artaç omarmd als een „enorme luxe”, zegt ze – misschien juist doordat ze regelmatig heen en weer reist tussen Nederland en Turkije. „Dat onze volledig vrij geconcipieerde muziek hier kan ontstaan en dat daar ook nog een enthousiast, trouw en geïnteresseerd publiek voor is, is een groot goed. Je schrijft toch muziek om ermee communiceren.”
Wantenaar: „Ja, om mensen te raken met je muziek. Maar ik zie dat wel los van mijn achtergrond. Mijn opera bijvoorbeeld, vrij naar Toon Tellegen, vertelt een verhaal van eenzaamheid en vriendschap; universele thema’s. Dat verhaal raakte me, waardoor ik het kan componeren vanuit mijn hart, met de hoop dat mijn muziek ook een ander weer kan raken.”
De Nationale Opera afficheert Wantenaar als componist van de opera. Zonder vrouwelijke ‘e’ aan het slot. Wantenaar: „Ja zeg, wat doet het ertoe dat ik vrouw ben? Ik schrijf noten.”
Artaç: „Maar toen ik compositie studeerde, was ik de enige vrouw onder twintig studenten. Inmiddels is de verhouding 50-50 en zijn er veel meer vrouwelijke docenten. Dat vind ik goed. Mannelijke componisten hebben eeuwenlang het beeld gedomineerd. Wat als er een geniale vrouwelijke Mozart had bestaan? Misschien had de muziekgeschiedenis wel een ander verloop gekend. Dat zullen we nooit weten.”
Wantenaar: „Maar ik ben toch geen socioloog of politicus? Voor mijn vak, muziek componeren, is mijn geslacht volgens mij van geen belang. Het lijkt me erg onwenselijk als de indruk wordt gewekt dat er twee categorieën zijn: componisten en vrouwelijke componisten.”