Deze donderdag zitten de zeven zalen van de bioscoop te Enschede vol voor één en dezelfde film. Stad en streek loopt uit om de eerste Twentse bioscoopfilm met nationale distributie te bekijken.
Dat het daar begin 2020 eindelijk van is gekomen is eigenlijk toeval. Regisseur en producent Johan Nijenhuis (51) wilde naar eigen zeggen „vooral eens een romkom maken die verder gaat ná de kus”. Van 2005 tot 2009 maakte hij voor TV Oost de regio-soap Van Jonge Leu en Oale Groond. „Ik had het gevoel dat ik daarmee alles wel verteld had wat ik over mijn geboortegrond te vertellen had.”
Maar toen Nijenhuis zocht naar een karakter om De beentjes van Sint-Hildegard te dragen kwam hij bij Herman Finkers uit. En Finkers had één harde voorwaarde: „We gaan het wel in het Twents doen.” Hoewel Nijenhuis aanvankelijk „om financiële redenen” aarzelde, won zijn nieuwsgierigheid naar het eindresultaat het uiteindelijk van zijn vrees voor lage bezoekersaantallen. „Ik dacht: als het voor ons als makers iets interessants oplevert, dan is het dat risico eigenlijk ook wel waard.”
Wat hem ook overstag liet gaan: het zou voor de kijker er eigenlijk niet toe moeten doen. Nijenhuis: „Neem een film als Intouchables, het maakt niet uit of je die film in het Frans, Engels of het Italiaans opneemt. Je gaat tóch het verhaal in. Zo heb ik dit ook aangevlogen: uiteindelijk ga je met Jan en Gedda mee.”
Veearts Jan en wetenschapper Gedda, gespeeld door respectievelijk Finkers en Johanna ter Steege, vormen het koppel waar de film om draait. Het is een ouder stel, de kinderen de deur uit, dat zich opmaakt voor de derde helft van hun leven. 35 jaar geleden redde Gedda Jan uit de geestelijke misère. Sindsdien is ze altijd voor haar man blijven zorgen. „Jan ontdekt na het overlijden van zijn schoonvader dat hij niets te zeggen heeft over zijn laatste wens. Die wordt door de vrouwen in de familie met voeten getreden. Hij stelt zich vervolgens de vraag: wat mag ik dan nog in mijn leven? Deze vraag vormt het vertrekpunt.”
In hoeverre is deze relationele disbalans een Twents gegeven? „Nou ja, het oorspronkelijke scenario komt uit Tsjechië. Maar dat is door Herman stevig onder handen genomen. De gevel is blijven staan, maar de rest van het huis is door hem verbouwd.” Tijdens die verbouwing heeft Finkers aan de karakters onmiskenbaar Twentse trekjes meegegeven. „Bijvoorbeeld typisch Twents aan Jan is dat hij erg conflictmijdend is. Dat kom je vaker tegen in het oosten van Nederland: we slikken liever iets weg voor de goede vrede.”
Strabante wieve
De vrouwen in de film, naast Jans vrouw Gedda ook haar moeder en dochter, zijn wat volgens Nijenhuis in Twente wel „strabante wieve” worden genoemd. „Ja, dat is nauwelijks goed te vertalen naar het Nederlands. Ze zitten er voortdurend bovenop en zijn praktisch, op het nut gericht.” In de film komt een scène voor waarin de drie vrouwen de mannen uit hun levens bespreken. „Mannen hebben geen idee wat ze hier op aarde doen”, zegt de oudste van de drie. Je moet mannen vooral niet te serieus nemen, beslist het drietal. Zelfs als het hun laatste wens – cremeren of begraven – betreft. „Dat is toch helemaal niet praktisch”, stellen ze samen vast.
De Twentenaren die de film al hebben gezien, zeggen veel te herkennen in de personages. Nijenhuis: „Het zijn vaak heel ‘strabante wieve’ die zeggen wel zo iemand als Gedda te kennen. Dan denk ik: nou, volgens mij ben je er zelf ook een.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/02/data54890120-ac032b.jpg)
Hoewel hij in interviews ter promotie van de film bezweert dat De beentjes van Sint-Hildegard géén Twentse film geworden is, erkent Nijenhuis wel dat de film er anders uit zou hebben gezien als deze in Amsterdam gesitueerd zou zijn. Zo is het in de film de man die zich probeert te bevrijden, waar het in een Amsterdamse setting eerder zou draaien om een vrouw die tegen een glazen plafond aanloopt. „Dat hebben we ook wel geprobeerd, maar dat stond te ver van het thema af.”
Volgens Nijenhuis zijn de verhoudingen tussen man en vrouw in Twente namelijk al veel langer gelijkwaardig te noemen. Een man die zich emancipeert of bevrijdt spreekt voor hem dan ook voor zich. „Ik ben opgegroeid in een horecabedrijf waar mijn moeder en mijn oma in wezen de scepter zwaaiden. Bij vriendjes en vriendinnetjes op school, die bijvoorbeeld van de boerderij kwamen, was dat niet anders. Die boer mocht wel melken, maar dat was het dan ook. Dat was 100 jaar geleden ook al zo. Het succes van de boerderij was aan man én vrouw te danken, niet aan een van de twee.”
Aan liefde voor de Twentse taal en cultuur ontbreekt het de makers duidelijk niet. Toch wil Nijenhuis de Twentse kijker wél iets voorhouden. „Het kwalijke van dat conflictmijdende is dat het soms achterbaks kan worden. Dat je iets niet zegt, maar wel doet.” Hoofdpersoon Jan belandt zodoende uiteindelijk zelfs in een instelling. „In de film is dat een vlucht om eens even niets aan zijn hoofd te hebben.”
Nijenhuis kwam de keerzijde van deze ‘wegslikkende’ houding ook in zijn eigen leven tegen. „Zo had ik in mijn vorige relatie veel vaker moeten zeggen wat Jan op een gegeven moment zegt: ‘Zeg, heb ik ook nog wat te willen?’ De film is zo bezien bijna een soort therapeutische cursus, waar mannen en vrouwen na de film met elkaar over door kunnen praten. Ik hoop maar dat de echtscheidingen in Twente niet al te veel zullen pieken.”