De armoede was groot, ooit in Amsterdam, ruim anderhalve eeuw geleden. „Amsterdam oogde in de jaren 1850 somber, vervallen, doods, zonder parken of pleinen, met stinkende grachten”: zo schetst het boek Liefdadigheid naar Vermogen onze stad, die destijds nog geheel zat opgesloten binnen de singels. En: „De beperkte ruimte was uitgewoond, tuinen en achtererven waren volgebouwd.”
Dit boek is een uitvoerige studie van armoede en armoedebestrijding in Amsterdam. Beruchte sloppenbuurten waren de Jordaan, het Kleine en Grote Hemelrijk achter het Hekelveld en een benauwend doolhof van stegen dat ’t Hol heette aan de Nieuwezijds Voorburgwal bij de Nieuwe Kerk. De Jodenbuurt, Lindengracht en stegen als Hartjesgang en Suikerbakkersgang golden als krottenwijken en achterbuurten met een hoge sterfte.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528286-84ad58.jpg|https://images.nrc.nl/NFXuVL9lm9eSBbPOB98Ldy4dKA4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528286-84ad58.jpg|https://images.nrc.nl/CWkAsWZotlXhkPybTIwYjV1q9sc=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528286-84ad58.jpg)
In 1886 verscheen in het tijdschrift Eigen Haard een artikelenserie door schrijfster en sociaal-liberaal feministe Helena Mercier. Samen met Aletta Jacobs, voorvechtster voor vrouwenkiesrecht en -emancipatie, maakte ze een tocht door de Jordaan. Jacobs was de eerste vrouwelijke huisarts en vanuit haar praktijk bekend met de noodlijdende buurt. „De vuile muren zijn aan ééne of aan beide zijden vol deuren en vensters en op- en rondziende wordt men achter ieder venster een vrouwen- of kindergelaat gewaaar. (-) Van waterleiding, gootsteen, privaat, kolenhok, muurkast of tweede bedstee geen spoor, maar sporen van vocht in overvloed”, schrijft Mercier.
Het is vooral aan enkele Amsterdamse burgers en burgerinitiatieven te danken dat de armenzorg op gang kwam. Zo zorgde schrijver en politicus Jacob van Lennep ervoor dat er vanaf 1853 schoon drinkwater uit de kraan kwam. Arts Samuel Sarphati nam in 1848 het initiatief tot een vuilnisophaaldienst. Van grote betekenis was de oprichting van het genootschap Liefdadigheid naar Vermogen (LNV) op 1 januari 1871 op het adres Raamgracht 8. Daar woonde de 18-jarige Louis Blankenberg die de LNV begon met zijn broer van 16, zusje van 13 en een vriend van 17.
Met drie kinderen, onder wie een baby, in een geselende sneeuwbui onder een spoorbrug
In dit rijk geïllustreerde boek Liefdadigheid naar Vermogen. Door en voor Amsterdamse burgers 1871-1941 beschrijven auteurs Maarten van der Linde en Ties Limperg het tot dusver betrekkelijk onbekende levensverhaal van Blankenberg en de modernisering van de armenzorg. Een handjevol donateurs, vooral afkomstig uit de eigen familie- en kennissenkring, zorgde voor het beginkapitaal. Geleidelijk groeide het progressieve sociaal-liberale genootschap uit tot een landelijk gezaghebbend instituut. Armenzorg was van oudsher lokale zorg en behoorde niet tot overheidstaak. De hele 19de eeuw door waren politici, wetenschappers, bestuurders en betrokken burgers in de weer om die zorg wettelijk te regelen, aanvankelijk zonder resultaat.
Twee machten tegenover elkaar
De bevolking was verdeeld in verschillende geloofsrichtingen met allemaal hun eigen zorginstellingen, zoals diaconie, weeshuizen, scholen, huisvesting voor ouden van dagen. Er stonden al die tijd twee machten tegenover elkaar: aan de ene kant de macht van de kerkelijke regentencolleges die geen enkele bemoeienis accepteerden en alleenrecht uitoefenden in de liefdadigheid. Recht daartegenover stonden politici en sociaal hervormers die armenzorg tot een nationale taak wilden verheffen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528360-8a0c5c.jpg|https://images.nrc.nl/PsFwikswMwgjWbf32-A-LTb4nv4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528360-8a0c5c.jpg|https://images.nrc.nl/Uln1mmf-HkcKE1pS_t1m7QXTZ-w=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528360-8a0c5c.jpg)
Het is goedbeschouwd ongelooflijk dat onderwijzerszoon Louis Blankenberg (1852-1927) en zijn kring van geëngageerde armoedebestrijders zoveel succes behaalden. Hun inspiratiebron lag bij de twee jaar eerder in Londen opgerichte Charity Organization Society. De favoriete trefwoorden waren verheffing en bevordering van zelfhulp – selfhelp, naar het Engelse voorbeeld.
In het verzuilde Nederland was het opvallend dat de LNV-zorg niet afhankelijk was van geloofsrichting. Modern waren ook de huisbezoeken van zowel betaalde maatschappelijk werkers als vrijwilligers. In Amsterdam liep hun aantal in de honderden. In het boek krijgen zij allemaal een naam en gezicht, zowel mannen als vrouwen. Die bezoeken waren noodzakelijk, want alleen op die manier ontstond er sociale controle en konden de armen niet alleen financieel, maar ook mentaal gesteund worden.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528253-d2f39b.jpg|https://images.nrc.nl/0yaKlkDVj1Lc7e8GwLCe2ds96sE=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528253-d2f39b.jpg|https://images.nrc.nl/i64tqKTDZJ2QUDLw6-SzbydJeF8=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528253-d2f39b.jpg)
Er staan schrijnende gevallen in dit boek, bijvoorbeeld van aan alcohol verslaafde vaders die hun karige loon in drankholen verbrassen. Hun vrouwen en ook kinderen moeten het werk doen omdat papa drinkt. De zelfhulp bestond eruit dat de armen een renteloos voorschot konden aanvragen om in economisch opzicht mee te kunnen draaien in de maatschappij. De leden van het Genootschap zamelden met de collectebus en zelfs collecteboot geld in en wisten vijftigduizend stadgenoten te bewegen elk jaar een gulden bij te dragen. „De zeventigjarige geschiedenis van LNV stond in het teken van een niet aflatende oproep aan Amsterdamse burgers om hun beurs te trekken en zich persoonlijk in te zetten voor effectieve, opheffende hulp”, schrijven de auteurs.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528352-51722e.jpg|https://images.nrc.nl/xgKDQonFFxloxacCYEAKyyWo5xY=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528352-51722e.jpg|https://images.nrc.nl/hTKSpoud-jduZOuxrYIkWbfJYjs=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data54528352-51722e.jpg)
Blankenberg en zijn bestuursleden lanceerden campagnes, maakten propaganda met behulp van affiches en collectekaarten. In 1888 waren 539 gezinnen afhankelijk van de filantropie. Het Genootschap beschikte over een eigen kantoor aan de Raamgracht – waar later het weekblad Vrij Nederland zich zou vestigen – en kwam bijeen in de grote zaal van het verenigingsgebouw van De Vrije Gemeente, sinds 1968 poptempel Paradiso.
De auteurs roepen een gedetailleerd, soms aangrijpend beeld op van de Amsterdamse armoede. In de woonkamer van het gezin Blankenberg prijkte een reproductie van het beroemde portret van de „edelen humanist, Leon Tolstoi”, zoals Blankenberg de schrijver noemde, met wie hij de eer had in Moskou een ontmoeting van twee uur te hebben. Op dit portret uit 1901 staat Tolstoi op blote voeten, wit jak aan.
De rijkdom aan afbeeldingen maakt het boek ook tot een geïllustreerde geschiedenis van de Amsterdamse armoede, zoals bijvoorbeeld de collectekaart uit 1910 van de hand van tekenaar Louis Raemaekers. „De winterkoude laat ons niet onberoerd”, liet LNV aan de gemeenteraad weten, terugblikkend op de extreem strenge winter van 1879-1880. Hierdoor kwamen duizenden gezinnen in de problemen. Er moest geld komen voor brandstof, schoenen, kleding. Op de kaart schuilen een vader en moeder met drie kinderen, onder wie een baby, in een geselende sneeuwbui onder een spoorbrug. Het is of je de wind hoort gieren en de bittere kou voelt.
Amsterdam anno nu is een van de rijkste steden ter wereld. Dit boek confronteert ons met een stad die eens bewoners en bezoekers deed verbijsteren met zo veel armoede.