Met Weg met Eddy Bellegueule heeft regisseur Eline Arbo een tekst gevonden die goed bij haar past. De grootste kwaliteit van de Noorse (1986) is het met veel visuele grandeur, lichtvoetige bewegingssequenties en muzikale flair ensceneren van een tekst. Dat verhoogt de attractiviteit van de voorstellingen, ten koste van de mogelijkheid tot inleven en identificatie.
Dat leidde tot even feestelijke als vlakke interpretaties van Het lijden van de jonge Werther (Goethe) en De revolutionairen (Camus). Eerder dit jaar maakte ze het wonderschone Zwart Water (Schimmelpfennig), waarbij ze een kleine anekdote ondergeschikt wist te maken aan een vervoerende, dansante uitvoering. Weg met Eddy Bellegueule, naar een boek van de Franse Édouard Louis, is het andere uiterste: het wringende drama (de mishandeling van hoofdpersoon Eddy) ligt er dik bovenop en Arbo kan zich uitleven met een gestileerde regie.
Arbo laat vier acteurs Eddy spelen, om beurten, soms tegelijk. Ze spelen ook de andere rollen. Eddy groeit op in een Frans dorpje, waar alle mannen vroegtijdig van school gaan om in de fabriek te werken. Op school wordt de vrouwelijke Eddy elke dag door twee plaaggeesten voor flikker uitgescholden en geslagen, geschopt en bespuwd. Thuis doen zijn ouders geen poging hem te begrijpen, maar trachten ze ‘een man’ van hem te maken.
Het boek van Louis dankt zijn faam aan de exotiserende blik waarmee het lompe, hardvochtige arbeidersmilieu wordt beschreven en aan de bizarre vernederingen die Eddy ondergaat. De armoede houdt de dorpsbewoners in zijn greep. Ze zitten, nogal clichématig, klem in een levenswijze, die al generaties standhoudt: veel drank en geweld, geen empathie. Ook de liefde, eigen familie eerst, zit ingebakken in die traditie.
Interessanter is dat Eddy niet kan ontkomen aan zijn belagers en zijn omgeving en hoe hij wanhopige pogingen doet om te voldoen aan ieders verwachtingen. Die meerdere acteurs kun je opvatten als een verwijzing naar de meerdere rollen die Eddy speelt, en misschien wel naar meerdere persoonlijkheden.
Het eerste wat hij zegt in de voorstelling is: „Ik bewaar aan mijn kinderjaren geen enkele goede herinnering.” En dat blijkt. Door de afstandelijke benadering van Arbo is het effect minder indringend, maar ook minder eendimensionaal dan in het boek. Maar ook met een merkwaardige miskleun aan het einde, waarin Eddy opeens terugkijkt als schrijver en zijn persoonlijke misère duidt als een aanklacht tegen ‘het systeem’, de klassenmaatschappij, een inzicht dat bij de personages geheel ontbreekt.
Huppeldansje
Want het verhaal blijft dicht bij Eddy. Met wit zeil creëert Arbo een soort halve iglo en in dat ijslandschap spelen de vier in sportkleding gestoken acteurs hun scènes, afgewisseld met knap nagespeelde popliedjes over hunkering en verlangen. De eerste realisme-ontwijkende scène is als Eddy gedrild wordt door zijn vader om te boksen en de vier synchroon een huppeldansje doen, terwijl ze roepen: „Vandaag word ik een vechter.” Dat dansje past in al zijn dubbelzinnigheid schitterend bij de fantasie van het jongetje dat liever meisjes opmaakt dan bokst.
Hoogtepunt is de scène waarin Eddy met vriendjes een pornofilm naspeelt en de naakte acteurs elkaar inzepen en over elkaar heen glijden. In het donker licht de gelei fluorescerend wit op: een uitbeelding van genot en intimiteit met grote schoonheid en andermaal meer een fantasie dan een weergave van de werkelijkheid. De beelden die Arbo creëert zullen je van deze voorstelling het langst bijblijven.
De vier jonge acteurs maken veel indruk in dit visuele spektakel, ook met hun tekstbehandeling. Groots is Jesse Mensah, vooral in zijn rol van schamperende, klagende moeder, steevast met tuttig sigaretje. Ook Victor IJdens valt op, door de wijze waarop hij trillend en met naar binnen geslagen blik de schaamte en het ongeluk van Eddy belichaamt. Mede dankzij die talentvolle acteurs is dit één van de beste voorstellingen van dit seizoen.