De excuses die premier Mark Rutte (VVD) zondag bij de Nationale Holocaust Herdenking in Amsterdam maakte voor „het handelen van de Nederlandse overheid in de Tweede Wereldoorlog” komen acht jaar nadat hij dit weigerde. In 2012, toen Rutte ook premier was, eiste onder meer de PVV excuses voor de „passieve houding” van de Nederlandse regering inzake de Holocaust. Rutte ging hier toen niet op in, omdat er geen „breed gedragen advies” voor bestond. Ook verwees hij toen naar de excuses die het kabinet-Kok in 2000 al had gemaakt voor de „kille ontvangst” in Nederland die de terugkerende Joodse overlevenden van de Holocaust ten deel was gevallen.
Dat Rutte gisteren wel excuses maakte voor „het overheidshandelen van toen, nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn”, staat aan het eind van een even geleidelijke als radicale verandering in de algemene opvattingen over de houding van het overgrote deel van de Nederlanders tegenover de deportatie van 104.000 Joden, Sinti en Roma uit Nederland naar de Duitse concentratie- en vernietigingskampen. De eerste decennia na 1945 zag Nederland zichzelf als een land waar het verzet tegen de Jodenvervolging groot was. Dit ging gepaard met de koestering van de legendarische Februaristaking van 1941, gericht tegen de eerste deportaties van Joden uit Amsterdam.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2020/01/data54482545-85470e.jpg)
Een bevestiging van het Nederlandse zelfbeeld als heldhaftig verzetsland is het Monument van Joodse Erkentelijkheid in een plantsoentje in de Weesperstaat in Amsterdam, niet ver van het Wertheimpark waar Rutte bij het Auschwitzmonument zijn excuses maakte. In 1950 lieten Joodse Nederlanders dit monument oprichten met als opschrift: „1940- 1945 Aan de beschermers der Nederlandse Joden in bezettingsjaren”. Bij de onthulling zei de toenmalige burgemeester D’Ailly dat de stad het aanvaardde „met trots maar ook met schaamte”.
In de loop van de decennia is de Nederlandse schaamte over de Holocaust steeds groter geworden. Zeker nadat uit internationale studies naar de Jodenvervolging in de jaren zeventig bleek dat de deportatie van de 102.000 Nederlandse Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog buitengewoon soepel was verlopen, veranderde het Nederlandse zelfbeeld. Het beeld van Nederland als verzetsland maakte plaats voor dat van het enige West-Europese, door nazi-Duitsland bezette land waar maar liefst driekwart van de Joodse bevolking was vermoord tijdens de bezetting. Dit kwam niet alleen doordat de Nederlandse politie en spoorwegen meestal meewerkten aan de deportaties, maar ook, zo stelden historici als Evelien Gans, doordat de meeste Nederlanders het liefst wegkeken van de deportaties van hun Joodse landgenoten. Zo veranderde Nederland in een land van „schuldige omstanders”.
Gehoorzaamheid van omstanders
In 2012 verscheen Wij weten niets van hun lot van Bart van der Boom. Met deze spraakmakende studie naar de houding van Nederlanders tegenover de Jodenvervolging in de jaren 1940-45 wilde de Leidse historicus „de mythe van de schuldige omstanders” ontkrachten. Vrijwel alle Nederlanders, ook de Joodse, wisten volgens Van der Boom niet precies wat het lot van de naar het Oosten gedeporteerde Joden was. De gehoorzaamheid van de omstanders, zo zei Van der Boom in een interview, „is deels te verklaren uit het feit dat ze maar half snapten wat er gebeurde” in vernietigingskampen als Auschwitz.
Van de Booms boek werd overladen met kritiek, met als uiteindelijk resultaat dat het beeld van de schuldige omstander nu eerder is versterkt dan verzwakt. Het bescheiden Monument van Joodse Erkentelijkheid zal dan ook binnenkort in de Weesperstraat plaatsmaken voor een groot Holocaust-monument waarin de 104.000 namen van de gedeporteerde Nederlandse Joden, Sinti en Roma worden gegraveerd. En een half jaar nadat de Nederlandse Spoorwegen besloot slachtoffers van de Holocaust en hun nabestaanden alsnog een schadevergoeding te verlenen, heeft Rutte nu uiteindelijk zijn excuses gemaakt voor het „tekortschieten van de Nederlandse regering in de oorlog als hoeder van recht en veiligheid”.