‘Te weinig kennis over suïcide tiener’

Interview hoogleraar kinderpsychiatrie Er kan meer gedaan worden om zelfdodingen onder tieners te voorkomen, vindt hoogleraar kinderpsychiatrie Arne Popma. Hij deed onderzoek onder nabestaanden.

Foto Roman Bodnarchuk

In Nederland sterft ongeveer eens per week een tiener door suïcide. In 2017 lag dat aantal nog hoger: toen maakten 81 tieners een einde aan hun leven. Een opmerkelijke piek, aangezien het aantal suïcides onder jongens en meisjes van tien tot twintig jaar oud gewoonlijk rond de vijftig ligt. De plotselinge stijging was voor het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aanleiding om Stichting 113 Zelfmoordpreventie opdracht te geven tot onderzoek. De organisatie startte een werkgroep op en die publiceerde donderdag haar bevindingen.

Een verklaring voor de 81 zelfdodingen in 2017 geeft het rapport niet, wel is meer inzicht verkregen in patronen die meespelen bij zelfdodingen onder jongeren.

De onderzoekers spraken met 104 nabestaanden van 35 tieners die zich in 2017 suïcideerden; ouders, broers en zussen, vrienden, docenten en hulpverleners. Het is voor het eerst in Nederland dat middels zogeheten ‘psychologische autopsie’ wetenschappelijk onderzoek is gedaan, zegt hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie Arne Popma aan het Amsterdam UMC, die het onderzoek leidde. „Met psychologische autopsie maak je met behulp van gestructureerde interviews een reconstructie van het pad richting de uiteindelijke suïcide”, vertelt Popma. „Wat speelde er psychologisch, hoe ging het sociaal, op school?”

Eén van de bevindingen is dat veel van de onderzochte meisjes een perfectionistische instelling hadden. „Meiden van wie in het begin iedereen denkt: die doen het ideaal. Maar zelf hebben ze het idee dat ze het niet goed genoeg doen, waardoor ze last krijgen van faalangst. Ze worden steeds piekeriger en gaan zich isoleren. Zo kan een patroon van somberheid en eenzaamheid ontstaan.” De onderzochte jongens kampten vaker met psychische stoornissen als autisme of dyslexie. „Daardoor kregen ze conflicten of liepen zij vast in hun schoolcarrière. Met ook een isolement tot gevolg. Het is goed om ons ervan bewust te zijn worden hoeveel impact dat kan hebben op een jongere.”

Ruim 60 procent van de onderzochte tieners was in beeld bij hulpverleners. Hoe ervoeren nabestaanden de zorg?

„Ouders zijn mild of zelfs positief over individuele hulpverleners, maar uiten heel veel frustratie over wat zij het woud aan zorg noemen. Ze voelen zich best vaak niet gehoord, ervaren weinig aansluiting en een enorme versnippering. Vaak worden ze van het kastje naar de muur gestuurd.”

Was een deel van de suïcides te voorkomen geweest met betere zorg?

„Dat is een goede vraag. Uiteindelijk is elke suïcide er een te veel. Aan de andere kant is het in de complexe psychiatrie topsport om de best passende zorg te vinden. Ik denk dat we ook nederig moeten zijn en moeten toegeven dat we nog niet genoeg kennis hebben om elke jongere te helpen en iedere suïcide te voorkomen.”

Hoopvol is Arne Popma over de komst van regionale expertisecentra voor gespecialiseerde jeugdhulp, afgelopen november aangekondigd door VWS-minister Hugo de Jonge (CDA). Dit jaar is daar 11,5 miljoen euro voor beschikbaar en structureel 26 miljoen euro. De centra zijn bedoeld voor hulp aan kinderen met complexe en weinig voorkomende problematiek, zoals een combinatie van anorexia, autisme en depressie. Wat Popma betreft worden het geen fysieke centra, maar netwerken waarin hulpverleners van verschillende instanties op regionaal niveau samenwerken, „van ‘vroegpreventie’ tot klinische opname.” Daarbij zou de financieringsstructuur zo simpel mogelijk moeten zijn, vindt Popma: „Dat je niet met losse gemeenten hoeft te onderhandelen, dat levert veel administratie en frustratie op bij hulpverleners en zorgt voor risico’s in de continuïteit van zorg.” Dit jaar wil VWS starten met twee pilotcentra.

Problematisch is volgens Popma ook de ‘knip’ tussen zorg voor 18-minners (die onder jeugdzorg vallen) en 18-plussers (volwassen-ggz): „Daar moeten we echt van af.” Juist rond die leeftijd zijn jongeren „op hun kwetsbaarst” in de ontwikkeling naar volwassene. „We pleiten daarom voor meer flexibiliteit.” Wordt een 17-jarige ergens naar tevredenheid behandeld, dan moet die daar ook als 18- jarige gewoon mee door kunnen gaan, vindt Popma.

Lees ook: Na de dood van Noa: hoe help je een tienermeisje dat niet meer wil leven?

Om suïcidepreventie niet alleen in de zorg maar ook in de rest van de samenleving meer in te bedden, hoopt Popma ook dat er snel meer Supranet Communities worden opgestart, netwerken waarin bijvoorbeeld GGD’s, ggz-instellingen, wijkteams, scholen en naasten samenwerken om zelfdodingen te voorkomen. In negen regio’s bestaat inmiddels zo’n netwerk. De deelnemers volgen een training suïcidepreventie en voeren bijvoorbeeld samen campagne om zelfdodingen te voorkomen.

Popma wil dat ‘psychologische autopsie’ na suïcide van jongeren standaard wordt. „Veel nabestaanden zeiden na het interview dat het de eerste keer was dat zij zich gehoord voelden. Sommige ouders vonden het zelfs een helende of troostrijke ervaring. En de gesprekken geven meer inzicht in de patronen en helpen daarmee het voorkomen van suïcide. We merken dat het ministerie van VWS openstaat voor verbetering; nu is het zaak om dat ook echt voor elkaar te krijgen.”

Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0900-0113 of www.113.nl.