Elke nacht wanneer de Nederlandse soldaat in Uruzgan de wacht hield, hoorde hij een jongen van een jaar of veertien huilen. De jongen, zo wist hij, was een bacha, een seksslaaf van rijke en machtige mannen in Afghanistan. De soldaat besefte dat de jongen om hulp vroeg, maar ook dat hij niets voor hem kon doen. Later hoorde hij van collega’s dat de jongen zichzelf door het hoofd had geschoten.
Bijna tien jaar later spookt het gehuil van de jongen nog altijd door zijn hoofd, dag en nacht. De veteraan blijft maar tegen zichzelf zeggen: „Ik had iets moeten doen, maar ik mocht niet.” Hij was naar Afghanistan gegaan om mensen te helpen, maar hij had deze jongen niet geholpen. Zijn schuldgevoel is zo overweldigend en zijn hele besef van goed en kwaad is zodanig op zijn kop gezet, dat hij zwaar getraumatiseerd is geraakt.
Dit wordt sinds enige jaren in wetenschappelijke kringen aangeduid als moral injury, ofwel ‘morele verwonding’. Die kan ontstaan bij militairen, die zich tijdens een missie anders hebben gedragen dan ze in hun eigen beleving hadden moeten doen, en kan zelfs uitgroeien tot een posttraumatische stressstoornis (PTSS). „Moral injury is een betrekkelijk nieuw begrip, dat naar mijn mening een belangrijke aanvulling kan zijn bij de behandeling van PTSS”, zegt cultureel antropoloog Tine Molendijk (32). Ongeveer een op de twintig veteranen heeft PTSS, maar onbekend is nog hoeveel (ex-)militairen een morele verwonding hebben. „Het begrip geeft woorden aan wat veel veteranen voelen en helpt iemand die in de war is, om weer grip krijgen op zijn of haar leven.”
Molendijk promoveert dinsdag op een proefschrift over morele verwonding bij Nederlandse veteranen van de missies in Srebrenica (1994-1995) en Uruzgan (2006-2010). Ze interviewde veertig veteranen, die min of meer beschadigd zijn door hun missie, en analyseerde nog eens veertig opgenomen interviews met zulke veteranen. In Srebrenica mochten en konden de Nederlandse militairen weinig doen, ook niet toen het Bosnisch-Servische leger honderden islamitische mannen deporteerde. In Uruzgan mochten en konden de Nederlandse militairen juist veel doen, inclusief het gebruik van zwaar geweld.
Tot uw verbazing overheerst bij de veteranen van Uruzgan net als bij die van Srebrenica een gevoel van machteloosheid. Hoe komt dat?
„Doordat ook de militairen in Uruzgan minder mochten dan ze wilden. Het mandaat van de missie bood in principe veel mogelijkheden, maar de politieke discussie in Nederland beperkte die mogelijkheden weer. Niet alleen werd in de Tweede Kamer veel gedebatteerd over wederopbouw (‘goed’) versus vechten (‘slecht’), ook werden veel militaire beslissingen in Den Haag genomen. Veel acties mochten niet, omdat die politieke risico’s opleverden. Zo creëerde de politieke discussie risicomijdend gedrag en dilemma’s voor mensen ter plekke.”
Wat voor dilemma’s?
„Een voorbeeld is een militair van een mortierpeloton, die om vuursteun werd gevraagd bij een vuurgevecht. Hij vroeg toestemming, maar die kwam steeds maar niet. Op een gegeven moment besloot hij op eigen houtje vuursteun te verlenen met de gedachte: ‘dan kom ik maar voor de groene tafel’ [militaire rechtbank, red.]. Bij dat gevecht zijn Nederlandse militairen gesneuveld. De gedachte ‘had ik niet eerder moeten ingrijpen?’ hield hem jarenlang ’s nachts wakker. Dat komt niet een-op-een door de politieke debatten, maar die lijken wel een rol te hebben gespeeld in de trage besluitvorming.”
Zien militairen met morele verwonding zichzelf als slachtoffer van de politiek, of als dader?
„Hun verhalen zitten vol tegenstrijdigheden. Het ene moment is het: ‘Ik voel me zo schuldig, kan me mezelf het geluk van mijn pasgeboren dochter niet gunnen’. Het andere moment is het: ‘Ik heb mijn best gedaan, ik ben op een onmogelijke missie gestuurd’. Ik heb daar enorm op zitten puzzelen totdat ik erachter kwam dat dit juist de kern is: doordat een intens schuldgevoel en een grote boosheid voortdurend door elkaar lopen, kunnen ze het probleem niet zelf meer oplossen.”
Sommige militairen raakten op missie losgezongen van hun normale manier van doen en herkennen zichzelf achteraf niet meer terug. Zo was er een vrouwelijke militair in Srebrenica die Bosnische vluchtelingen steeds meer als „vee” begon te zien en gedrag vertoonde dat ze nu als „wreed” bestempelt. Ze gooide voor de lol een snoepje in een groepje kinderen – om te zien hoe ze erom vochten. In Uruzgan ergerden nogal wat militairen zich aan de burgerbevolking, van wie ze de hearts and minds moesten zien te winnen. Een militair zegt: „Zelfs al heb je hun hart, dan heb je nog niet hun brein.”
Aan de andere kant trokken militairen zich het lot van burgers juist aan, zoals met de seksslaaf. In een ander geval kon een militair verpleegkundige in Afghanistan tot zijn diepe frustratie een doodziek kind níét naar een ziekenhuis sturen omdat zijn eenheid een actie moest ondernemen.
In de verhalen spelen kinderen vaak een rol. Hoe komt dat?
„Mensen en dus ook militairen vinden dat de wereld niet zo in elkaar hoort te zitten, dat kinderen getroffen worden door oorlog. Datzelfde geldt trouwens voor dieren.” Ze verwijst naar het verhaal van een militair die geen enkele last had van het doden van een Afghaanse opstandeling, maar die er nog nachtmerries van heeft dat hij een bij die actie gewond geraakte dromedaris moest afmaken. „Het lijden van een kind of een dier verbrijzelt je hele wereldbeeld en maakt dat je moreel gedesoriënteerd raakt.”
Die desoriëntatie wordt versterkt doordat burgers hen bij thuiskomst kritisch aanspreken. Hoe werkt dat?
„De militairen zijn al vervreemd van zichzelf en krijgen thuis te horen: je hebt iets fout gedaan. Daardoor voelen ze zich geen deel meer van de samenleving, waardoor ze nog meer van zichzelf vervreemden.”
Een Srebrenica-veteraan kreeg in de supermarkt te horen: ‘Hoe kon je dit laten gebeuren?’ Waardoor zijn Nederlandse burgers zo vrijpostig?
„Doordat de Nederlandse omgang met de krijgsmacht aapjes kijken is. We zien militairen niet als mensen, maar als enigszins karikaturale wezens: held, schurk of slachtoffer met PTSS. Daar komt bij dat in Nederland meer dan in landen als de VS het geweld is gemarginaliseerd. We schrikken ons kapot als een geweldsorganisatie als de krijgsmacht echt geweld gebruikt. Tegelijkertijd heb je ook hier de fascinatie voor geweld. Die dubbelheid over geweld versterkt het aapjeskijkeneffect, waardoor burgers aan militairen vragen stellen als ‘heb je gevochten?’, ‘heb je er last van?’ of zelfs: ‘hoe voelt het om een moordenaar te zijn?’”
Veel Nederlandse burgers schamen zich erg voor onze rol in Srebrenica. Hebben zij ook een morele verwonding?
Molendijk aarzelt even. „Eh, deels wel, er zijn parallellen. Ook bij ons burgers zijn aannames over hoe het hoort omver geworpen door Srebrenica. Maar wij hebben de luxe te kunnen aanwijzen waar het fout is gegaan. Wij kunnen ons normen- en waardenstelsel weer herstellen met de berustende constatering dat we een volk van lafaards zijn. Militairen kunnen het niet oplossen voor zichzelf, die blijven gedesoriënteerd.”
De behandeling van deze militairen is lastig, doordat morele verwonding (nog) niet officieel is erkend als psychische aandoening. Schuldgevoelens spelen daardoor een bijrol in de spreekkamer van de klinisch psycholoog. „Die beschouwt de schuldgevoelens doorgaans als een uitvloeisel van de doodsangst en machteloosheid die de militairen hebben gevoeld tijdens bijvoorbeeld een levensbedreigend vuurgevecht. Minder ervaren psychologen willen dan ook steeds terug naar het moment waarop de militair bijvoorbeeld op een IED [bermbom] is geklapt en gaan niet aan de slag met de schuldgevoelens zelf”, zegt Molendijk.
De ervaren psychologen met wie Molendijk sprak, zien volgens haar wel de waarde van het behandelen van morele verwonding: „Maar die zeggen: ‘daarvoor worden we niet opgeleid’. Psychologen hebben geleerd dat morele oordelen er niet toedoen, terwijl die er bij moral injury wel toedoen. Want misschien zijn de schuldgevoelens van een veteraan in sommige gevallen wel op hun plaats. Dan moet je misschien toewerken naar zelfvergiffenis, mogelijk met een ritueel.”