Stand-upcomedians krijgen het ad nauseam te horen: die Donald Trump moet welhaast een godsgeschenk zijn. De grappen schrijven zichzelf! Maar is dat wel zo? Het geldt tot dusver in elk geval niet voor literaire auteurs die zich aan Trump-satire wagen.
In 2017 – Trump was pas een halfjaar in functie – kwam Howard Jacobson met Pussy, een tamelijk mislukte roman over een blonde prins die gevoelsarm is opgevoed en zelf elke vorm van empathie ontbeert. En nu verscheen Dave Eggers’ sterk verwante novelle De kapitein en de Glory, die met zichtbaar plezier en een flinke schep gekanaliseerde woede vertaald is door Gerda Baardman. Een bij vlagen behoorlijk geestig én gruwelijk boek, maar andermaal: mislukt.
Het verhaal draait om het cruiseschip de Glory, symbool voor een hele natie. De opvarenden komen uit alle sociale lagen en windstreken, en hebben ondanks onderlinge verschillen en verschillen van mening ‘het gevoel gekregen dat ze samen een rare, rafelige menselijke lappendeken vormden, kleurrijk en vol tegenstrijdigheden, maar onverwoestbaar’. Dat wil zeggen, tot de oude kapitein van het schip met pensioen gaat en er een opvolger moet worden gezocht.
Pornoblaadjes
En zie daar: een met een gele veer getooide plumpudding van een man, week van gestalte en intellect, werpt zich op als nieuwe kapitein. ‘De passagiers kenden hem allemaal’, noteert Eggers (1970). ‘Hij verkocht goedkope souvenirs bij de midgetgolfbaan en had van alle opvarenden en zelfs van sommige tieners wel eens geld geleend. Hij maakte provinciaaltjes geld afhandig met kaarttrucs en balletje-balletje, kwam nooit aan dek als het waaide en regende (vanwege het desastreuze effect van het weer op zijn veer) en flapte er alles uit wat hem voor de mond kwam.’ Later vernemen we dat deze niksnut zich met pornoblaadjes benedendeks had verschanst in tijden van oorlog, en dat hij graag vrouwen begluurt, waaronder zijn eigen dochter. Ook omringt hij zich met een tuttifrutti van schoelje dat bekendstaat als de Rokkenrollers: oplichters, dieven en gangsters met namen als Vingers, Gore Edje en Paul de Manafort.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/03/data43015764-d89e6b.jpg)
De opvarenden kiezen deze incompetente kwezel – die niks weet van het in de vaart houden van een schip – tot hun kapitein, omdat het ‘de boel eens lekker opschudt’. Wat dat inhoudt, wordt al snel duidelijk. De kapitein, een man die in zijn hoofd ruzies uitvecht met ‘vroegere leraren die hem niet geniaal vonden, met alle vrouwen die niet in katzwijm vielen als hij in de lift of op straat zijn geslachtsdeel tegen hen aan drukte, met alle passagiers die niet op hem hadden gestemd’, maakt schoon schip. Iedereen die ook maar een beetje kaas heeft gegeten van scheepvaart wordt ontslagen, hij zaait paniek over een invasie van ‘spinnen die anale bloedingen veroorzaken’, en kondigt aan ‘bepaalde mensen’ overboord te zullen zetten. Hiertoe aangezet door een mysterieuze stem uit een ventilatierooster, communiceert hij zijn plannen en observaties via laaggeletterde mededelingen op een whiteboard. Tot vreugde van zijn fans, die zich uitdossen als kippen. Eggers: ‘In stilte hadden ze altijd gehunkerd naar verwarde, bij het krieken van de dag geschreven berichten over de angsten, de vijanden en de penis van de kapitein.’
Ontbloot op paard
Vanzelfsprekend loopt alles in de soep wanneer de piraat De Bleke aan de horizon verschijnt, een akelig heerschap waarvoor de kapitein mateloze bewondering koestert. ‘Hij bewonderde de lichaamsbouw en de houding van De Bleke, de indrukwekkende manier waarop hij te paard zat en zijn mannelijke voorkomen, en hij bewonderde hem helemaal als hij fenomenaal mannelijk en indrukwekkend met ontbloot bovenlijf te paard zat.’
Later voegt zich de zeerover Bloedbaard bij het gezelschap, meren ze aan bij het land van Man Zo Bol, en raakt de Kapitein niet alleen de controle over zijn schip kwijt, maar worden de opvarenden slachtoffer van grootscheepse plundering en het gruwelijkste schrikbewind.
Eggers noteert het allemaal met veel schwung – met meer schwung dan Jacobson in elk geval. Maar het resultaat is, hoewel geestiger, nóg oppervlakkiger. Waar Jacobson nog een serieuze poging deed iets wezenlijks te zeggen, bijvoorbeeld over de rol van taal in tirannie, komt Eggers niet verder dan een lachspiegelversie van de realiteit.
Godsgeschenk
En daarin schuilt de kern van het probleem: Trump. Als het om Trump gaat kan met satire niets ontsluierd of blootgelegd worden, omdat alles al schaamteloos aan den volke getoond is door het subject zelf. Erger: in tegenstelling tot good old Dracula lijkt Trump immuun voor blootstelling aan zelfs het felste licht. Eggers en Jacobson hebben bovendien een sprookjesachtige vorm voor hun verhaal gekozen, die uitnodigt tot gemakzuchtige penseelstreken. Er wordt geen poging gedaan daadwerkelijk iets te begrijpen van de context waarbinnen zo’n evidente non-valeur aantrekkelijk wordt, zeker niet door Eggers, die sowieso in zijn werk nogal eens de neiging heeft tot gemakzuchtig preken. We zouden meer hebben, denk ik, aan satire over die context dan over het opzichtig belachelijke object dat binnen die context floreert. En over de onmacht van zijn tegenstanders, waaronder schrijvers en comedians, die tot dusver niet heel veel verder komen dan een variant op: ‘O, wat is-ie dom, o, wat is-ie fout, en wat zijn zijn volgelingen allemaal verschrikkelijke sukkels’.
Als Trump al een godsgeschenk voor kunstenaars is, dan is hij dat niet omdat hij hun het werk makkelijker maakt, maar juist omdat hij hun het werk moeilijker maakt. Hij nodigt uit tot gemakzucht, tot het intrappen van de open deur. Iets waardevols zal pas ontstaan wanneer die open deuren genegeerd worden, ten faveure van nauwelijks zichtbare, verborgen deuren. En misschien begint dat wel met dat wat Trump het meest zou ergeren: Trump links laten liggen door de blik te werpen op de fundamentelere problemen van deze tijd, waarvan The Donald slechts een symptoom is.